34636 |
rulskar |
rulskar:
rølskār (Q121p Kerkrade)
|
Kruiwagen die alleen voor het vervoer van bladeren en hooi gebruikt wordt (zie hiervoor Roukens (1937), pag. 147). Het is een kruiwagen zonder zijwanden of hoofdbord, maar met rondom rechtopstaande staafjes of latjes. De informant uit L 428 merkt op over dit type dat het "voor het ophalen van bladeren, bosgras, hooi, sprokkelhout, enz. Wordt gebruikt; de laadbak bestaat uit ronde stokken, enkele centimeters van elkaar geplaatst, dikke en dunne stokken wisselen elkaar af". Zie voor het woord ruls ook het Sittards Woordenboek s.v. röls:: "korfhekje van gevlochten tenen of latwerk, geplaatst op kruiwagen e.d. om een grote hoeveelheid van gering gewicht te kunnen vervoeren, b.v. bladeren, hooi, aardewerk etc." Deze kruiwagen komt alleen in het zuiden van Nederlands Limburg voor. [N G, 51 + 52f; N 18, 97a-b; L 16, 19b; A 42, 15; monogr.]
I-13
|
34024 |
rund |
rind:
reŋk (Q121p Kerkrade)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
koevlieg:
kouwvlei (Q121p Kerkrade)
|
runderhorzel (larven in de huid van runderen) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
20691 |
runderlapjes |
rindslappen:
Syst. WBD
réngs-lappe (Q121p Kerkrade)
|
Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34022 |
rundvee |
rindvee:
reŋkviǝ (Q121p Kerkrade)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
20666 |
rundvleessoep |
bouillon:
boeljong (Q121p Kerkrade),
rindvleessoep:
Syst. WBD
rénkvleejsj-tsoep (Q121p Kerkrade)
|
Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24371 |
rups |
rups:
roepsj (Q121p Kerkrade),
eigen spellingsysteem
roepsj (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)]
III-4-2
|
23860 |
rustaltaar |
bronkaltaar:
brónkaltoar (Q121p Kerkrade),
rustaltaar:
rustaltoar (Q121p Kerkrade)
|
Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
17832 |
rusten |
resten:
rèste (Q121p Kerkrade),
rusten:
røstən (Q121p Kerkrade)
|
rusten [ZND A1 (1940sq)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21708 |
rusthuis |
kliniek:
klieniek (Q121p Kerkrade)
|
een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|