e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scharrelen dabben: dabǝ (Kerkrade) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schaterlachen juichen: jü’che (Kerkrade) schaterlachen III-1-4
schatten knoepen: WNT: knoepen, A) 2. Bij den hoop, ongeteld, koopen of verkoopen.  knoeppe (Kerkrade) het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)] III-3-1
schaven hobeln: hubǝlǝ (Kerkrade) In het algemeen het hout bewerken met een schaaf. [N 53, 90; monogr.] II-12
schede pruimpje: prümsje (Kerkrade), schede: schei (Kerkrade) schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] || Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)] III-1-1, III-2-1
scheef, niet recht scheef: sjeef (Kerkrade) van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)] III-4-4
scheel zien schelen: sjeële (Kerkrade) Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)] III-1-1
scheen scheen: schien (Kerkrade), šín (Kerkrade), šíən (Kerkrade) scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
scheenbeschermer scheenbreder: šiǝnbrēǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), scheenkap: scheenkap (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Maurits]) Bescherming voor het scheenbeen. Het dragen van deze beenkappen kan worden voorgeschreven in dikke lagen, in steile pijlers, bij het werken aan steendammen en bij het nabreken. [N 95, 885] II-5
scheepje voor de wierook schuitje: sjtütsje (Kerkrade) Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)] III-3-3