e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schil van een vrucht schaal: sjaal (Kerkrade), velletje: ideosyncr.  velsje (Kerkrade) De zachte huid van een vrucht (schil, schel, pel). [N 82 (1981)] || schil, schaal I-7
schilder aanstrijker: āštrīxǝr (Kerkrade), pinselkweller: pinzǝlkwęǝlǝr (Kerkrade) Iemand die van schilderen zijn beroep maakt. Bij het 'technisch schilderen', het bedekken van oppervlakten met verf ter conservering en kleurgeving, onderscheidt men de huis-, decoratie- en rijtuigschilder. In L 210 plaatste de huisschilder bij de bouw van een nieuw huis ook de ruiten. [Wi 51; L 44, 21b; N 67, 98a; monogr.] II-9
schilderen, verven aanstrijken: āstrīxǝ (Kerkrade) Het oppervlak van voorwerpen ter conservering en kleurgeving bedekken met verf. [S 39; N 67, 64a; monogr.] II-9
schilderij beeld: bild (Kerkrade), Karte 38.  Bild (Kerkrade), schilderij: sjilderij (Kerkrade), šeldəreͅi̯ (Kerkrade), Karte 38.  schilderij (Kerkrade) Beeld, plaat, prent, schilderij, foto. || Gemälde. || schilderij || Schilderij. III-2-1, III-3-2
schildersbedrijf, -ambacht aanstrijkergeschäft: āštrīxǝrjǝšɛf (Kerkrade) [N 67, 99d] II-9
schilderskam maserkam: māzǝrkamp (Kerkrade  [(stalen kam)]  ) Grofgetande kam van staal, kurk of rubber die onder meer wordt gebruikt bij het imiteren van hout. Zie ook afb. 99. [N 67, 59] II-9
schilderskiel kiel: kēl (Kerkrade) Lange, witte kiel die vroeger tijdens de schilderwerkzaamheden door de schilder werd gedragen. [N 67, 100a; monogr.] II-9
schildersknecht gezel: jǝzɛl (Kerkrade), meestergezel: mēstǝrjǝzɛl (Kerkrade) [N 67, 99b; monogr.] II-9
schilderswerkplaats werkplaats: werǝkplātš (Kerkrade) De ruimte waar de huisschilder de verf bereidt, zijn voorraden bewaart en in voorkomende gevallen ook verplaatsbare voorwerpen schildert. De werkplaats van een rijtuigschilder is beter ingericht en uitgebreider. Behalve een bergplaats voor materialen en een werkplaats voor verschillende doeleinden is hier een aparte verniskamer. (Zwiers II, pag. 326). [N 67, 99f] II-9
schilfer schilfer: sjilver (Kerkrade) een dun, afgebroken of loslatend blaadje van een harde of droge stof, bijv. gezegd van kalk of roest [bluster, vel, schilver] [N 91 (1982)] III-4-4