19777 |
schilmes, aardappelmesje |
aardappelmetsje:
eəpəlsmɛtsjə (Q121p Kerkrade),
schilmets:
šɛlmɛts (Q121p Kerkrade)
|
aardappelmesje || schilmes
III-2-1
|
19532 |
schilmesje, aardappelmesje |
aardappelsmetsje:
eâppelsmetsje (Q121p Kerkrade)
|
mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21086 |
schimmel |
schimmel:
šømǝl (Q121p Kerkrade)
|
Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31]
I-9
|
24491 |
schimmel (plantje) |
schimmel:
sjum’mel (Q121p Kerkrade)
|
schimmel
III-4-3
|
21440 |
schimpen |
grotsen:
vgl. Kerkrade Wb. (pag. 128): jrotse, 1. mopperen; -2. zwaar ophoesten.
jrotse (Q121p Kerkrade)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21244 |
schip |
schip:
šif (Q121p Kerkrade),
ə šip, tswai šifə (Q121p Kerkrade)
|
een schip, twee schepen [ZND A2 (1940sq)] || schip [RND]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
schipper:
šifər (Q121p Kerkrade)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
18923 |
schipperen |
schaffen:
sjaffe (Q121p Kerkrade)
|
naar omstandigheden handelen, niet aan zijn beginsels vasthouden, maar alles rustig in het werk stellen om een oplossing te vinden [busselen, schipperen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18272 |
schoen: algemeen |
schoen:
schong (Q121p Kerkrade),
sjong (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
schoen || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18369 |
schoen: spotnamen |
kistje:
kesjer (Q121p Kerkrade),
schuit:
schuutjer (Q121p Kerkrade),
zerkje:
[zerkjes?, zerk + -sje <verkl.> + -(e)r <mv.>] vgl. kistjes; (Heerlen Wb.: kis, 2. zerk).
zerksjer (Q121p Kerkrade)
|
schoen: spotbenamingen [N 24 (1964)]
III-1-3
|