33857 |
bij het stappen de hoeven naar buiten bewegen |
frans staan:
frans štǭn (Q121p Kerkrade),
fransen:
fransǝ (Q121p Kerkrade),
maaien:
mīǝnǝ (Q121p Kerkrade)
|
In dit lemma staan ook de antwoorden op vraag N 8, 77: "met de hoeven naar buiten gekeerd staan". [N 8, 72, 75, 77, 78a en 86]
I-9
|
33861 |
bij het stappen de hoeven niet voldoende opheffen |
sloffen:
šlufǝ (Q121p Kerkrade)
|
[N 8, 80]
I-9
|
33859 |
bij het stappen de voeten kruiselings plaatsen |
krammen:
kramǝ (Q121p Kerkrade)
|
[N 8, 76]
I-9
|
21863 |
bij opbod verkopen |
opbieden:
opbeie (Q121p Kerkrade)
|
bij opbod verkopen (aan de meest biedende) op een veiling [roepen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23756 |
bijbel |
bijbel:
biebel (Q121p Kerkrade)
|
De bijbel [biebel]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23757 |
bijbelen |
fabelen:
fabele (Q121p Kerkrade)
|
Voortdurend en/of langdurig zitten lezen [biebele]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18907 |
bijdehante vrouw; bijdehand |
veeg:
veëg (Q121p Kerkrade)
|
een vrouw die bijdehand is, die vlug van begrip en handig is [haalover, herp, veeg] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33184 |
bijeen poten |
dicht bijeen:
dix bęi̯ē (Q121p Kerkrade),
kort bijeen:
kǫt bęi̯ē (Q121p Kerkrade)
|
De pootaardappelen dichter bijeen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18a]
I-5
|
21841 |
bijeenleggen |
schrabben:
sjrabbe (Q121p Kerkrade)
|
gezamenlijk geld bijeenleggen om iets te kunnen drinken [lappen, fineren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
28408 |
bijenkast |
bijenstok:
bęjǝštǫk (Q121p Kerkrade)
|
Bewoning voor bijen. In het midden van de vorige eeuw ging men de ouderwetse korven door houten kasten vervangen. Sindsdien zijn er verschillende soorten bijenkasten ontwikkeld. Hoofdtypen in constructie en wijze van werken zijn a) bovenbehandeling, onder andere bekend in Nederland en Engeland, en b) achterbehandeling, onder andere bekend in Duitsland. In hoofdzaak bestaat de moderne bijenkast uit enige boven (soms naast of achter) elkaar geplaatste kamers - bakken zonder deksel en zonder bodem -, met in twee van de vier wanden een sponning, waar de toplatten der raampjes in komen te hangen (De Roever, pag. 172). Een dekplank dekt de bovenste kamer af en een dak beschermt bijen, broed en voorraad tegen regen en wind. [N 63, 2b; N 63, 2 add.; JG 1a + 1b; S 3; Ge 37, 18; monogr.]
II-6
|