e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sering flieder: flie’der (Kerkrade, ... ), flieder (d.): flīdər (Kerkrade), groffelsnagel: jrof’felsnaal (Kerkrade, ... ), -  groffesnaal (Kerkrade, ... ), seringen  jroffelsneël (Kerkrade, ... ) [DC 17 (1949)]sering [DC 17 (1949)] I-7, III-2-1, III-4-3
siccatief siccatief: zēkatif (Kerkrade) Middel om verven sneller te doen opdrogen. ø̄Het vaste siccatief is in den regel boorzure mangaan-oxydul, ook wit mangaan genoemd, dat zeer krachtig werkt. Met een vijfvoudige hoeveelheid zinkwit gemengd, wordt het aan een vloeistof toegevoegd en veroorzaakt dan nog een zeer vlugge droging. Een vloeibaar siccatief is lijnolie, gekookt met loodoxyde of, indien de aanwezigheid van lood niet gewenscht is, met bruinsteen. Ook terpentijn, aan de verf toegevoegd, bevordert het drogenø̄ (Zwiers II, pag. 348). [N 67, 15; div.] II-9
sierduif sierduif: tseerdoef (Kerkrade) Sierduif. III-3-2
sierkleedje, antimakassar dekje: dɛkšə (Kerkrade) sierkleedje, kinderdekentje III-2-1
sigaar gifstengel: Pief nit ummer die jifsjtengele  jif’sjtengel (Kerkrade), sigaar: Verklw. tsiejeersje  tsie’jaar (Kerkrade) sigaar || slechte sigaar of sigaret III-2-3
sigarenpijpje pijpenspitsje: pie’fesjpits-je (Kerkrade), spitsje: sjpits-je (Kerkrade) sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)] || sigarepijpje III-2-3
sigaret kierma: kier’ma (Kerkrade, ... ), sigaret: tsiejaret’ (Kerkrade) sigaret || sigarettenmerk uit de jaren twintig || slechte sigaret III-2-3
sigarettenpijpje spitsje: sjpits’-je (Kerkrade, ... ) sigarepijpje || sigarettenpijpje III-2-3
sijs girlits (du.): ook wel europese kanarie genoemd  ier’liets (Kerkrade), sijsje: tsies-je (Kerkrade), tsiesje (Kerkrade) sijs (12 groenig, maar man heeft zwart petje en sikje; alleen trek- en wintervogel, dan in dichte danszwermen, meest bij elzen; zeer geliefde kooivogel [N 09 (1961)] || sijsje || sijsje, geel — III-4-1
sik mek: męk (Kerkrade), sik: tsik (Kerkrade), tsík (Kerkrade), tsiep: tsiep (Kerkrade) Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.] || sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)] I-12, III-1-1