e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slecht van bouw hol: hǭl (Kerkrade) De antwoorden van de correspondenten doelen vooral op een hol paard met ingevallen flanken en uitstekende heupen. Vgl. het lemma ''harmonisch van bouw'' (4.3.1). [N 8, 62k, 62l en 78a] I-9
slecht weer, hondenweer allerheiligenweer: Allerhil⁄liejeweer (Kerkrade), beestenweer: bīêsteweer (Kerkrade), hondsweer: hongs-waer (Kerkrade), hóngswaer (Kerkrade), stormig: sjtürmiesj (Kerkrade), zouwig weer: e zui-ig weer (Kerkrade), zouwweer: zouw weer (Kerkrade), zouw⁄weer (Kerkrade) ruw en regenachtig, gezegd van het weer [lobbig, schouw] [N 81 (1980)] || ruw, slecht weer || slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] || slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)] || weer (rot) III-4-4
slechte drank kermisbier: kir’mensbeer (Kerkrade, ... ) bier met te veel schuim || minder goed bier III-2-3
slechte kaart(en) vuile kaart: Sub kaat.  ing voel kaat (Kerkrade) Een slechte kaart. III-3-2
slechte speler schleifholz (du.): sjleefhoots (Kerkrade) Een slechte speler [kruk]. [N 88 (1982)] III-3-2
slechtgehumeurd (zijn) muitetig: moe’tetieg (Kerkrade), muitig: moe’tieg (Kerkrade), pruttelig: prut’telieg (Kerkrade), slechte zin: sjleëte zin (Kerkrade), ze slecht haan liggen: sjleët ligke han (Kerkrade) humeurig, pruilerig || knorrig || slecht gehumeurd, een slecht humeur hebbend [druilig, miezig, dof, paf, chagrijnig] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, knorrig [gallig, gichtig, drollig, knorrig] [N 85 (1981)] III-1-4
slechtkwast verdrijver: vǝrdrīvǝr (Kerkrade) Brede kwast met een enkele rij borstels die wordt gebruikt bij het 'slechten', een bewerking die bij het binnenverfwerk wordt toegepast bij het in de verf schuren. Het slechten heeft ten doel oneffenheden in de verflaag te verwijderen. ø̄Nadat de schuurverflaag, die over het plamuur wordt aangebracht, met puimsteen is stijf geschuurd, wordt een weinig water op de natte verflaag gesprenkeld, en met den verfkwast luchtig nagestreken, waardoor het water grootendeels weer verwijderd wordt. Daarna worden met den slechtkwast, nadat weer water is opgesprenkeld, luchtig in dwarsrichting de overgebleven kwaststrepen verdrevenø̄ (Zwiers II, pag. 354). [N 67, 33b; div.] II-9
slechtvalk stootsvogel: sjtôêsvôêjel (Kerkrade) valk: slechtvalk (40 grote uitgave van boomvalk [083]; alleen op trek en s winters; vangt grote vogels hoog in de lucht; zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1
slee schlitt (du.): sjliet (Kerkrade), vgl. sjliette: sleeën.  sjliet (Kerkrade) 1. Slee. || Een voertuig op twee evenwijdige metalen of met metaal beslagen ribben dat glijdend wordt voortbewogen over ijs of sneeuw [slee, slet, nar]. [N 88 (1982)] III-3-2
sleedoorn sleedoorn: sjlieë’doar (Kerkrade) sleedoorn III-4-3