33828 |
slecht van bouw |
hol:
hǭl (Q121p Kerkrade)
|
De antwoorden van de correspondenten doelen vooral op een hol paard met ingevallen flanken en uitstekende heupen. Vgl. het lemma ''harmonisch van bouw'' (4.3.1). [N 8, 62k, 62l en 78a]
I-9
|
25152 |
slecht weer, hondenweer |
allerheiligenweer:
Allerhil⁄liejeweer (Q121p Kerkrade),
beestenweer:
bīêsteweer (Q121p Kerkrade),
hondsweer:
hongs-waer (Q121p Kerkrade),
hóngswaer (Q121p Kerkrade),
stormig:
sjtürmiesj (Q121p Kerkrade),
zouwig weer:
e zui-ig weer (Q121p Kerkrade),
zouwweer:
zouw weer (Q121p Kerkrade),
zouw⁄weer (Q121p Kerkrade)
|
ruw en regenachtig, gezegd van het weer [lobbig, schouw] [N 81 (1980)] || ruw, slecht weer || slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] || slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)] || weer (rot)
III-4-4
|
20648 |
slechte drank |
kermisbier:
kir’mensbeer (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
bier met te veel schuim || minder goed bier
III-2-3
|
23137 |
slechte kaart(en) |
vuile kaart:
Sub kaat.
ing voel kaat (Q121p Kerkrade)
|
Een slechte kaart.
III-3-2
|
22337 |
slechte speler |
schleifholz (du.):
sjleefhoots (Q121p Kerkrade)
|
Een slechte speler [kruk]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19355 |
slechtgehumeurd (zijn) |
muitetig:
moe’tetieg (Q121p Kerkrade),
muitig:
moe’tieg (Q121p Kerkrade),
pruttelig:
prut’telieg (Q121p Kerkrade),
slechte zin:
sjleëte zin (Q121p Kerkrade),
ze slecht haan liggen:
sjleët ligke han (Q121p Kerkrade)
|
humeurig, pruilerig || knorrig || slecht gehumeurd, een slecht humeur hebbend [druilig, miezig, dof, paf, chagrijnig] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, knorrig [gallig, gichtig, drollig, knorrig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30637 |
slechtkwast |
verdrijver:
vǝrdrīvǝr (Q121p Kerkrade)
|
Brede kwast met een enkele rij borstels die wordt gebruikt bij het 'slechten', een bewerking die bij het binnenverfwerk wordt toegepast bij het in de verf schuren. Het slechten heeft ten doel oneffenheden in de verflaag te verwijderen. ø̄Nadat de schuurverflaag, die over het plamuur wordt aangebracht, met puimsteen is stijf geschuurd, wordt een weinig water op de natte verflaag gesprenkeld, en met den verfkwast luchtig nagestreken, waardoor het water grootendeels weer verwijderd wordt. Daarna worden met den slechtkwast, nadat weer water is opgesprenkeld, luchtig in dwarsrichting de overgebleven kwaststrepen verdrevenø̄ (Zwiers II, pag. 354). [N 67, 33b; div.]
II-9
|
24243 |
slechtvalk |
stootsvogel:
sjtôêsvôêjel (Q121p Kerkrade)
|
valk: slechtvalk (40 grote uitgave van boomvalk [083]; alleen op trek en s winters; vangt grote vogels hoog in de lucht; zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22344 |
slee |
schlitt (du.):
sjliet (Q121p Kerkrade),
vgl. sjliette: sleeën.
sjliet (Q121p Kerkrade)
|
1. Slee. || Een voertuig op twee evenwijdige metalen of met metaal beslagen ribben dat glijdend wordt voortbewogen over ijs of sneeuw [slee, slet, nar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24552 |
sleedoorn |
sleedoorn:
sjlieë’doar (Q121p Kerkrade)
|
sleedoorn
III-4-3
|