17577 |
sluik haar |
glad haar:
glad hoar (Q121p Kerkrade),
jlad hoar (Q121p Kerkrade),
kletskop:
#NAME?
kletsjkop (Q121p Kerkrade),
snak haar:
snakhaor (Q121p Kerkrade),
zemelig haar:
tsiemelich hoar (Q121p Kerkrade)
|
recht, sluik haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17836 |
sluimeren |
doezelen:
doezele (Q121p Kerkrade),
duzzele (Q121p Kerkrade),
sluimeren:
sjloemere (Q121p Kerkrade),
sjloemmere (Q121p Kerkrade),
sloemere (Q121p Kerkrade),
ungeren (ww.):
öngere (Q121p Kerkrade),
middagslaapje houden
öngere (Q121p Kerkrade)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17933 |
sluipen |
schleichen (du.):
sjlieche (Q121p Kerkrade)
|
Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, slippen, gluipen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21174 |
sluis |
sluis:
sjluis (Q121p Kerkrade)
|
de inrichting waardoor twee wateren naar believen gescheiden of met elkaar in verbinding gebracht kunnen worden (sluis, erk, sas) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
26349 |
sluiswerk |
erk:
ɛrǝk (Q121p Kerkrade)
|
Het hele sluisgestel, bestaande uit verticale stijlen, balken en sluizen, dat het water vōōr het rad moet tegenhouden. Zie ook afb. 67. Volgens Vanderspickken (pag. 75) heeft het woordtype voorslag in P 50, P 51, P 53, P 56, P 58 en Q 77 een engere betekenis: ø̄datgene wat vōōr de sluizen ligt, meer bepaald de sluisbrug.ø̄ Vgl. ook het lemma ɛsluisbrugɛ.' [Vds 33; Jan 30; Coe 19; Grof 51; monogr.]
II-3
|
24943 |
sluiten (van grond) |
korst worden:
koeësj (Q121p Kerkrade)
|
hard worden, gezegd van aarde [vervloeren, sluiten] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25505 |
sluiting aan de ovendeur |
schoude:
šǭw (Q121p Kerkrade)
|
Getuige de opgaven komen er verschillende manieren van sluiten voor variërend van heel eenvoudige tot meer technische. Volgens de informant van P 56 wordt er daar simpelweg een stok tegen de ovendeur geplaatst. Volgens de zegspersoon uit L 372 gebeurt dit sluiten met een (kløpǝl) door de boer, terwijl de bakker gebruik maakt van een (sxǫw). [N 29, 2c; N 29, 2a; N 29, 2b]
II-1
|
18542 |
sluitklep |
boksenslag:
bóksesjlaag (Q121p Kerkrade)
|
broekklep
III-1-3
|
32543 |
sluitmand |
sluitmandel:
šlūsmaŋǝl (Q121p Kerkrade)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten mand met een deksel. [N 40, 109; monogr.]
II-12
|
20168 |
sluitspeld |
versicherungsnaald:
cf. VD D.-N. s.v. "Sicherheitsnadel
verzicheroengsnóld (Q121p Kerkrade),
versicherungsspang:
verzicheroengssjpang (Q121p Kerkrade)
|
sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 86 (1981)]
III-2-2
|