19806 |
spons |
schwamm (d.):
šwam (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
spons || spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
28341 |
spoorlegger |
spoorleger:
špōrlēǝjǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Eisden])
|
Arbeider die deel uitmaakt van een spoorploeg. [N 95, 697; monogr.; Vwo 616; Vwo 728]
II-5
|
28340 |
spoorploeg |
spoorkolonne:
špōrkolǫn (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
spoorploeg:
špōrplox (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale])
|
De ploeg die verantwoordelijk is voor het aanleggen van nieuwe sporen en het onderhouden van de bestaande. [N 95, 697; monogr.]
II-5
|
28333 |
spoorspijker |
schenennagel:
šenǝnāl (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
spoornagel:
špōrnāl (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale])
|
Grote L-vormige spijker die men gebruikt om de rails van licht spoor op de houten dwarsligger te bevestigen. [N 95, 711]
II-5
|
21160 |
spoorweg |
spoorbaan:
sjpoorbaan (Q121p Kerkrade)
|
een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34483 |
sporen van de haan |
hanensporen:
hānǝšpōrǝ (Q121p Kerkrade),
hānǝšpǭrǝ (Q121p Kerkrade)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
19707 |
sport van een stoel |
sproot:
šproas (Q121p Kerkrade)
|
ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)]
III-2-1
|
20449 |
spotnaam voor hoge hoed |
hondshoed:
honkshot (Q121p Kerkrade)
|
hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
19359 |
spotten |
de zeug mankeren:
vgl. Kerkrade Wb. (pag. 289): zouw, sleept. zeug, varken [*zouw, stoott. straatgoot]; vgl. WNT: zeug - zeuge, zoog, zoge, zog, zoeg(e), zo(u)w, zuwe.
de zouw mankere (Q121p Kerkrade),
dik maken:
dik maache (Q121p Kerkrade),
kuus drijven:
mit inne d`r küsj drieve (Q121p Kerkrade),
spotten:
sjpot’te (Q121p Kerkrade)
|
de spot drijven met [spotten, spreeuwen, truten, zwanzen] [N 85 (1981)] || met iemand sollen || spotten || zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts [grappen] uiten [spreeuwen, spotten, truten, zwanzen, lollen, leuren] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
24248 |
spotvogel |
ulekuus:
onomatopée
ül’leküsj (Q121p Kerkrade)
|
spotvogel
III-4-1
|