30712 |
binnenwerk |
binnenwerk:
benǝwęrǝk (Q121p Kerkrade)
|
Schilderwerk binnenshuis. [N 67, 67a]
II-9
|
18529 |
binnenzak |
binnentas:
binnetésch (Q121p Kerkrade)
|
binnenzak van een jas [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22689 |
bioscoop |
film:
Karte 240.
film (Q121p Kerkrade),
kino (du.):
kieno (Q121p Kerkrade),
Karte 240.
Kino m. (Q121p Kerkrade)
|
(Ich gehe ins) Kino. || Het theater waarin men films vertoont [cimma, cinema]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19352 |
bits |
scherp:
sjerp (Q121p Kerkrade),
vliddig:
vgl. Kerkrade Wb. (pag. 268): vliddig, smerig, lelijk, gemeen.
vleddiech (Q121p Kerkrade)
|
bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] || vinnig, onvriendelijk in manier van spreken [bits, scherp, bars, mondig] [N 87 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
18635 |
bivakmuts |
bivakmuts:
bivakmutsj (Q121p Kerkrade)
|
bivakmuts, nauw om hoofd en hals sluitend wollen muts die alleen een deel van het gezicht onbedekt laat [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18113 |
blaar |
blaar:
bloar (Q121p Kerkrade),
bloͅər (Q121p Kerkrade)
|
blaar [ZND A2 (1940sq)] || Blaar: blaasachtige opzetting van de huid (blaar, blein). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25437 |
blaas van een geslacht varken |
blaas:
blǭs (Q121p Kerkrade)
|
De blaas van het varken wordt voor verschillende doeleinden gebruikt volgens de respondenten. Men smeert er werkschoenen mee in of de houtzaag. Als heelmiddel wordt hij op een gekneusde plek gelegd. Men vangt er vogels mee of men doet er bloedworst in; zelfs brandewijn wordt ermee gesmokkeld. Hij kan functioneren als ijszak voor een zieke of als afsluiting voor levensmiddelen. Vaak dient de gedroogde blaas als tabakszak of geldzak. Opgeblazen en gedroogd is hij een voetbal voor de jeugd. Men maakt er kunstdarmen van en heel bekend is het gebruik ervan bij het Carnaval als "foekespot" of "rommelspot". Kan men er echt niets mee doen, dan wordt ie weggesmeten. [N 28, 73; N 28, 74; monogr.]
II-1
|
23574 |
blaasbalg van het orgel |
blaasbalg:
bloasbalk (Q121p Kerkrade)
|
De blaasbalg van het orgel. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31233 |
blaasbalgklep |
loftklep:
lofklɛp (Q121p Kerkrade)
|
In een blaasbalg met twee compartimenten, zowel de benaming voor de aanvoerklep voor de lucht als voor de klep in het vaste tussenschot waardoor de lucht van de ene kamer in de ander geperst kan worden en via de luchtleiding naar het smidsvuur kan stromen. Op deze wijze ontstaat een onafgebroken luchtstroom. Zie voor het woordtype fok ook het lemma "trekopeningen" in Wld ii.8, pag. 62. [N 33, 14; N 33, 15]
II-11
|
28115 |
blaasleiding |
blaasleidung:
bloǝslajtuŋ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II]),
blaasroor:
bloǝsrø̄r (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale])
|
De leiding waarmee het opvulmateriaal door middel van samengeperste lucht in de ontkoolde ruimte wordt geblazen. Aan het einde van de leiding bevindt zich de vulschop. [N 95, 559; monogr.]
II-5
|