30098 |
spouw |
spouw:
špǫw (Q121p Kerkrade)
|
De luchtruimte tussen de beide delen van een spouwmuur. [N 31, 35d; monogr.]
II-9
|
30099 |
spouwanker |
spouwanker:
[spouw]aŋkǝr (Q121p Kerkrade),
spouwhaak:
[spouw]ho̜ak (Q121p Kerkrade),
spouwijzer:
[spouw]īzǝr (Q121p Kerkrade)
|
Haak van messing of gegalvaniseerd ijzer die de binnen- en de buitenspouwmuur met elkaar verbindt. In L 210 werd om de zeven steenlagen een spouwanker bevestigd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 31, 35e; monogr.]
II-9
|
30257 |
spouwlat |
spouwlat:
[spouw]lats (Q121p Kerkrade)
|
Lat die tegen de muurzijde van de stijl wordt geslagen en in de spouw past. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 55, 15; N 32, 11b; monogr.]
II-9
|
30097 |
spouwmuur |
spouw:
špǫw (Q121p Kerkrade),
spouwmuur:
špǫw[muur] (Q121p Kerkrade)
|
Muur die bestaat uit twee evenwijdige, door een smalle luchtruimte van elkaar gescheiden muurdelen. De spouw dient om het inwendige van een huis tegen temperatuursveranderingen en tegen vocht te beschermen. Ter ventilering van de spouw brengt men in de muur op regelmatige afstanden roosters aan. Een spouwmuur kan bestaan uit twee halfsteensmuren of een steensmuur en een halfsteensmuur. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 35a; monogr.]
II-9
|
28259 |
spreekbuis |
spreekroor:
šprę̄xrø̄r (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een buis met een doorsnee van ongeveer 5 cm met aan beide uiteinden een verbreding, die voor de invoering van de telefoon werd gebruikt als communicatiemiddel bij schachten. [N 95, 942 add.]
II-5
|
24249 |
spreeuw |
spraan:
sjproa (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
sjproa(n), mv. sproa(n)ts (Q121p Kerkrade)
|
Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)] || spreeuw || spreeuw (21,5 overal talrijke bekende soort; wel eens verward met merel [018]; in voorjaar paars glanzend-zwart en gele bek; rest van het jaar witgespikkeld bruin; altijd druk en in troepen; broedt in allerlei gaten; overal voorkomend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
kallen:
kalle (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
muilen:
moele (Q121p Kerkrade)
|
praten [DC 02 (1932)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
24994 |
sprenkelen |
sprenkelen:
sjprenkele (Q121p Kerkrade)
|
druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23602 |
sprenkelen met de wijwaterkwast |
sprenkelen:
sjprinkele (Q121p Kerkrade)
|
Met de wijwaterskwast sprenkelend door de kerk gaan, de besprenkeling met wijwater aan het begin van de hoogmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21534 |
spreuk |
spreuk:
šproX (Q121p Kerkrade)
|
een spreuk [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|