e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spuitstuk spruits: sjpreuts (Kerkrade) de koperen buis aan de slang van de brandspuit [lent] [N 90 (1982)] III-3-1
staakbonen stekkenbonen: sjtek’keboeëne (mv.) (Kerkrade) stokboon I-7
staal muster (du.): Van Dale (DN): Muster, 4. staal, monster.  moester (Kerkrade), staal: sjtoal (Kerkrade) kleine hoeveelheid van een koopwaar die aan de koper getoond wordt om hem over de kwaliteit te laten oordelen [staal, monster, kantje] [N 89 (1982)] III-3-1
staalborstel staalborstel: štǫalbøštǝl (Kerkrade, ... ) Borstel van staaldraad die onder meer wordt gebruikt bij het roestvrij maken van ijzer. [N 67, 57] || Soort handborstel met stalen draden waarmee vuil en roest van metaal kan worden verwijderd, koper gepolijst kan worden, etc. Zie ook afb. 207. Volgens respondenten uit L 159a, 165, 192a, 213, 217, 289, 290, 291, 382, 414, 423, 432, P 47, 219, Q 18, 71, 83, 86, 111 en 121b werd de staalborstel ook vaak gebruikt om vijlsel uit de kap van het blad van vijlen te verwijderen. Vgl. het lemma "vijlborstel". Zie ook het lemma "staalborstel" in de paragraaf over de vaktaal van de huisschilder in Wld II.9, pag. 203-204. [N 33, 107; N 33, 216; N 64, 59a-b] II-11, II-9
staan staan: stoa (Kerkrade), štoa (Kerkrade), štôə (Kerkrade) staan [DC 02 (1932)] III-1-2
staand verband, blokverband blokverband: blǫk˲vǝrbaŋk (Kerkrade), eenvoegig blokverband: ēfȳgex˱ blǫk˲vǝrbaŋk (Kerkrade), staand verband: štǫant ˲vǝrbaŋk (Kerkrade), štǫnt ˲vǝrbaŋk (Kerkrade) n str'k˲vǝrbant K 353; kopstrekverband: kopstrek˲vǝrbant L 360; kǫpstrek˲- L 414; kopse en gewone laag: kǫpsǝ 'n gǝwōwǝn lāx K 278; %%de volgende term betreft een verband waarbij alle stootvoegen boven elkaar staan%% eenvoegig blokverband: ēfȳgex˱ blǫk˲vǝrba [N 31, 24c; N 31, 24e; monogr.] II-9
staande klok standuhr (d.): štant˂ūr (Kerkrade) staande klok III-2-1
staande rollaag rollaag: rǫllǫax (Kerkrade), steensrollaag: štę ̝ŋsrǫllǫax (Kerkrade) Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kop staande metselstenen. Woordtypen als 'steensrol' (Q 95), 'steense rollaag' (L 211, L 289, L 290, L 291, L 320a, Q 99*, Q 113) en 'steensrollaag' (Q 39, Q 111, Q 121) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23c; monogr.] II-9
staande tand staande tand: štǫandǝ tsaŋk (Kerkrade), staande tanden: štǫandǝ tsɛŋ (Kerkrade) Eindvlak van tijdelijk onderbroken metselwerk. De uiteinden van de even en oneven lagen wisselen elkaar daarbij regelmatig en loodrecht onder elkaar af. Zie ook afb. 41. [N 31, 28c; N 31, 28a; monogr.] II-9
staander rechtoppe: ręǝt˱opǝ (Kerkrade  [(meervoud: ręǝt˱opǝ)]  ), schachtroede: šaxrǫw (Kerkrade  [(van rondhout)]  ), steigerpaal: [steiger]pǭl (Kerkrade  [(meervoud:-pø̜al)]  ) De lange, verticaal in of op de grond geplaatste steigerpaal van rondhout of metaal. Zie ook afb. 17. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(steiger)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 2a; monogr.] II-9