27901 |
stijlen schuin bevestigen |
(de stijlen) op sprong zetten:
op šproŋk zętsǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
op šproŋk zɛtsǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
(de stijlen) sprong geven:
(de stijlen) sprong geven (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Domaniale]),
šproŋk jɛǝvǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Maurits]),
(drukhouter) op sprong zetten:
op šproŋk zɛtsǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
(kwetshouter) op sprong zetten:
op šproŋk zɛtsǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
(stijlen) uit het lood zetten:
ūs ǝt lūǝt zɛtsǝ (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Domaniale])
|
Stijlen schuin bevestigen. Door het schuin plaatsen van de stijlen van een ondersteuning kan deze meer weerstand bieden aan de druk vanuit de zijwanden. Bovendien bereikt men hiermee dat de vervoerruimte beneden in de gang, dus de meest nuttige ruimte, groter wordt bij eenzelfde gangdoorsnede. Zie voor "stijlen", "stempels" etc., het object van deze handeling, het lemma Stijl, Stempel. [N 95, 294; N 95, 295; N 95, 300; monogr.]
II-5
|
27894 |
stijlenteller |
ijzercontroleur:
īzǝrkǫntrolø̄r (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Mijnwerker die nagaat hoeveel en welke ijzeren stutten gebruikt worden. Elke ijzeren stijl heeft een nummer dat door hem wordt genoteerd. [monogr.; Vwo 391]
II-5
|
28083 |
stijlentrekker |
klamatsch:
klamaks (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
stijlentrekker:
štilǝtrɛkǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia]),
sylvester:
silvɛstǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Laura, Julia]),
sylvester (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia]),
tsilvɛstǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Winterslag])
|
Werktuig waarmee ondersteuningen uit het ontkoolde pand kunnen worden weggetrokken. De stijlentrekker bestaat uit een tandheugel waarlangs het zogenaamde huis kan worden bewogen door middel van een hefboom. Aan het huis is een trekketting bevestigd die aan de te verwijderen stijl wordt vastgemaakt. [N 95, 591a; N 95, 591b; monogr.; N 95A, 13]
II-5
|
30015 |
stijve mortel |
beredrek:
bērǝdrɛk (Q121p Kerkrade),
stijve spijs:
štīvǝ špīs (Q121p Kerkrade)
|
Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
18014 |
stikken |
stikken:
sjtikke (Q121p Kerkrade)
|
Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28196 |
stiklucht |
stikloft:
šteklof (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Willem-Sophia])
|
Een mengsel van stikstof en koolzuurgas. [N 95, 231; monogr.]
II-5
|
25212 |
stille regen |
sneeuwregen:
sjnei reën (Q121p Kerkrade)
|
stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34018 |
stilstaan |
hu(j):
hȳi̯ (Q121p Kerkrade)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
17738 |
stinken |
stinken:
sjtinke (Q121p Kerkrade),
štiŋkən (Q121p Kerkrade),
votsen:
votse (Q121p Kerkrade)
|
stinken [ZND A1 (1940sq)] || Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken, muffen, dassen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24565 |
stinkende gouwe |
wratselenkruid:
vrat’selekroed (Q121p Kerkrade)
|
wrattenkruid, stinkende gouwe
III-4-3
|