30619 |
temperen |
aanmaken:
āmāxǝ (Q121p Kerkrade)
|
Het vermengen van de droge verfstoffen met olie. [N 67, 26a]
II-9
|
19253 |
ten einde brengen |
de pin derop zetten:
d’r pin dróp zetse (Q121p Kerkrade),
pin drop zetse (Q121p Kerkrade)
|
een werk ten einde brengen, afmaken [bolwerken, opzeilen] [N 85 (1981)] || er een punt achter zetten
III-1-4
|
23638 |
ten offer gaan |
offeren:
offere (Q121p Kerkrade)
|
De offergang maken, ten offer gaan. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30374 |
tengels spijkeren |
een plafond latten:
enǝ plavǫŋ latsǝ (Q121p Kerkrade)
|
De latten, in Q 193 ongeveer 2,2 x 7 cm in doorsnede, op de balklaag aanbrengen. In Q 193 werden de latten met behulp van 'pleisternagelen' ('plīstǝrnē.gǝl') vastgezet. Het woordtype 'de plafond klossen' werd in Q 1 gebruikt voor het aanbrengen van stukken hout tussen de ø̄bruggenø̄ van de bovenliggende vloerlaag. Zij vormden de basis voor een nieuw, glad plafond. Zie ook het lemma 'Balklaag', 'Roostering'. [monogr.]
II-9
|
17632 |
tepel |
bramel:
broamele (Q121p Kerkrade),
deem:
deǝm (Q121p Kerkrade),
wratsel:
vratsele (Q121p Kerkrade)
|
borsttepels [N 10c (1995)] || Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40]
I-9, III-1-1
|
34320 |
tepel, tet |
knoop:
knōf (Q121p Kerkrade)
|
Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.]
I-12
|
30594 |
terpentijn |
goede terpentijn:
jǫwǝ tɛrpǝtīn (Q121p Kerkrade
[(voor lak)]
),
terpentijn:
tɛrpǝtīn (Q121p Kerkrade)
|
Vluchtige vloeistof, bestaande uit een mengsel van sterk onverzadigde koolwaterstoffen. Als grondstof voor de bereiding ervan dienen de harsen die men uit verschillende pijnbomen wint. Terpentijn wordt gebruikt als verdunningsmiddel voor verf en voor de bereiding van matverven. Aan glansverf en vernis wordt terpentijn toegevoegd om de verf te verschralen en daardoor zakken te voorkomen. [N 67, 17a; L 8, 5; monogr.]
II-9
|
27675 |
terreinomheining |
afrastering:
afrastering (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Maurits]),
zaun:
tsawn (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Zwartberg])
|
[N 95, 38a]
II-5
|
33760 |
tetveulen |
zuigveulen:
zux˲vø̄lǝ (Q121p Kerkrade)
|
Veulen dat nog gezoogd wordt. Een tetveulen is ouder dan een zuigeling en kan verkocht worden. [JG 1a, 1b; N 8, 2]
I-9
|
33962 |
teugel, leidsel |
lijn:
liŋ (Q121p Kerkrade)
|
Een riem of koord waarvan de uiteinden aan de twee kanten van het bit van het paard bevestigd zijn en waarmee het bestuurd wordt. Deze teugel kan lang of kort zijn. In het eerste geval bestaat hij uit één stuk en reikt hij tot achter het paard; de voerman houdt het midden ervan in de hand (cf. lemma Dubbele Lijn). In het tweede geval reikt hij slechts tot juist achter het haam; dan is aan het midden een enkele lijn, het kordeel (cf. lemma KordeelL) bevestigd, die de voerman in de hand houdt. De dubbele lijn van een paard dat voor de ploeg is gespannen is altijd langer dan die bij een kar of wagen. Het lemma Ploeglijn is al eerder behandeld in WLD I, afl.2, blz. 182. De vraagstelling in de lijsten liet echter niet toe om voor Nederlands Limburg evenveel materiaal op te nemen als voor Belgisch Limburg. Op de zeer ruime vraag N 13,29 Enkele band of touw dat aan het hoofdstel is vastgemaakt werden allerlei specifieke benamingen opgegeven, waardoor het te riskant werd om de algemene benamingen voor teugel voor Nederlands Limburg uit de gegevens af te leiden. Om toch een idee te kunnen geven van de gegevens voor Nederlands Limburg werd gekeken naar algemene antwoorden op vraag N 13,31 Dubbele band die aan weerszijden van het gebit is vastgemaakt en tot aan de hand van de voerman dubbel is en het eerste deel van vraag N 13, 34 Kent u afzonderlijke benamingen voor de leidsels gebruikt bij het rijden met de kar, het ploegen? Daaruit bleek dat de woordtypes lei, leis en lijn behoorlijk afgebakende gebieden vormen. Veiligheidshalve zijn alleen deze laatste gegevens voor Nederlands Limburg opgenomen en op kaart gebracht. [JG 1a, 1b; N 13, 30 en 34]
I-10
|