21161 |
trein |
zug (du.):
tsóg (Q121p Kerkrade)
|
een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28240 |
treingeleider |
stijger van het vervoer:
štījǝr van ǝt vǝrvø̄r (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
togbegeleider:
tsoxbǝjlajtǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
treingeleider:
treingeleider (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Julia])
|
De man die ondergronds verantwoordelijk is voor de goede gang van zaken bij het vervoer van personeel door middel van personentreinen. Uit de opgave "chef porion" uit L 286 voor de mijn van Eisden blijkt dat deze daar ook de functie van treingeleider vervult. [N 95, 715]
II-5
|
19292 |
treiteren |
pijn doen:
pieng doeë (Q121p Kerkrade),
plagen:
ploa’ge (Q121p Kerkrade),
zanken (du.):
vgl. Kerkrade Wb. (pag. 249): tsenke, plagen; tsenke, ziech, kibbelen. WNT: zengen, 1e)d. van personen die een bron van ergernis zijn: kwellen, tergen.
tsenke (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
tsen’ke (Q121p Kerkrade)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)] || plagen
III-1-4
|
19286 |
treiterkop |
pestbrok:
pesbrooch (Q121p Kerkrade)
|
iemand die in het geniep, stiekem plaagt [neetoor] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28264 |
trek |
tog:
tsox (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
voortog:
vȳrtsox (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Eén reis van de liftkooi in de schacht van beneden naar boven of van boven naar beneden. Het woordtype "voortog" (Q 121) is van toepassing op een personentrek 15 minuten voordat het normale personenvervoer aan het begin en einde van de dienst van start gaat. [Vwo 794; monogr.; N 95, 611]
II-5
|
20485 |
trek, eetlust |
appetijt:
appetiet (Q121p Kerkrade),
appetĭĕt (Q121p Kerkrade)
|
trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
31304 |
trekbank |
trekbank:
tręk˱baŋk (Q121p Kerkrade)
|
Houten of metalen bank waarop een harde ijzeren of stalen plaat is bevestigd waarin gaten met verschillende doorsnedes zijn aangebracht. Bij het draadtrekken wordt de gloeiende metaaldraad telkens door een nauwere opening getrokken totdat de vereiste doorsnede bereikt is. [N 33, 256]
II-11
|
28322 |
trekhaak |
haal:
hiǝl (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II]),
trektang:
tre̜ktsaŋ (Q121p Kerkrade)
|
Soort van tang die wordt gebruikt bij het aanbrengen van de verhitte wielband rond de velg van een karwiel. De trekhaak bestaat doorgaans uit een metalen staaf van ongeveer 2 meter lengte waarvan één uiteinde plat is uitgesmeed en een weinig is omgebogen. Boven het gebogen uiteinde is een beweegbare haak aangebracht. Zie ook afb. 213. Bij het aanbrengen van de wielband wordt het gebogen uiteinde van de haak tegen de velg geplaatst, waarna de wielband met behulp van de haak rond het wiel getrokken wordt. [N 33, 277] || Trekhaak aan de staaldraad van een lier. [monogr.]
II-11, II-5
|
22743 |
trekharmonica |
bergmansklavier:
NB Berg(mans)kapel: muziekkorps van de Domaniale Mijn.
bergmansklaveer (Q121p Kerkrade),
kwetsbuidel:
NB kwetsje: kneuzen, prakken.
kwetsjbül (Q121p Kerkrade),
monica:
monica (Q121p Kerkrade),
trekmonica:
trekmonneka (Q121p Kerkrade)
|
Hoe noemt men in uw dialect de trekharmonica of accordeon? Het gaat om de meest gebruikte benaming, niet om grappige namen. [DC 52 (1977)] || Trekharmonica. || Trekharmonika.
III-3-2
|
17898 |
trekken |
trekken:
trekke (Q121p Kerkrade),
treͅkən (Q121p Kerkrade)
|
trekken [ZND A1 (1940sq)] || Trekken: een kracht op iets uitoefenen om het te doen bewegen in de richting naar zich toe (trekken, tij(g)en). [N 84 (1981)]
III-1-2
|