e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vilder vilder: veldǝr (Kerkrade) Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.] II-10
vin staat: sjtats (Kerkrade), ideosyncr.  sjtats (Kerkrade), vin: ideosyncr.  vin (Kerkrade) Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] || staartvin. Soms krijgen de rugvinnen en de staartvinnen bij de vissen afzonderlijke namen. [N102 (1998)] III-4-2
vinden vinden: viŋən (Kerkrade) vinden [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
vinger vinger: vinger (Kerkrade, ... ), viŋər (Kerkrade), vìŋər (Kerkrade), ənə fiŋər (Kerkrade) een vinger [znd A1 (1940sq)] || vinger [DC 01 (1931)], [RND] III-1-1
vingerhoed, maat van 1 centiliter vingerhoed: vloeistof.  vingerhód (Kerkrade) een maat die een inhoud aangeeft van 0,01 liter [vingerhoed] [N 91 (1982)] III-4-4
vingerhoedskruid vingerhoedsbloem: idiosyncr.  vingerhóds blom (Kerkrade) Vingerhoedskruid (digitalis purpurea 30 tot 150 cm groot. De stengels en bloemstelen zijn viltig behaard, de bladeren zijn ei- tot lancetvormig, de bladrand is gekarteld. De bladeren zijn aan de onderkant grijsharig. De bloemen staan in eindstandige tro [N 92 (1982)] III-4-3
vingerlid vingergelid: vìngerglid (Kerkrade) (vinger)kootje [DC 01 (1931)] III-1-1
vingers (spotnamen) fikken: blief doa mit de fikke aof  fikke (Kerkrade), blief mit de fikke der van aaf  fikke (Kerkrade), blief mit de fikke dovan af  fikke (Kerkrade), blief mit die fikke dao van af  fikke (Kerkrade), knackworstjes: knackwörsjere (Kerkrade) vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1
vink botvink: boffénk (Kerkrade), bóf’fink (Kerkrade), bôffink (Kerkrade), vink: vénk (Kerkrade) boekvink || Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
viool fiengelieng: fiengelieng (Kerkrade), schenkenknook: Bis doe werm [(al)weer] óp dr - an t zeëje [zagen, snurken]?  sjinkeknoach (Kerkrade) Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] || Spottend voor: viool. III-3-2