17937 |
vlug lopen |
rennen:
renne (Q121p Kerkrade),
rènne (Q121p Kerkrade),
snoeren:
sneure (Q121p Kerkrade),
vegen:
et kink veajet noa zie módder
veaje (Q121p Kerkrade)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34016 |
vlugger |
ju:
jy (Q121p Kerkrade)
|
Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g]
I-10
|
33867 |
vocht afscheiden |
tekenen:
tekenen (Q121p Kerkrade),
vemen:
veǝmǝ (Q121p Kerkrade)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|
25614 |
vocht waarmee het brood wordt gewassen |
pap:
pap (Q121p Kerkrade),
water:
wasǝr (Q121p Kerkrade),
wieks:
wiks (Q121p Kerkrade)
|
Op grond van de vraagstelling in N 29, 51 ("Waarmee wordt het brood, nadat het uit de oven is gehaald, gewassen?") vielen de antwoorden uiteen in benamingen voor een "vloeistof" en benamingen voor "borstel" of "lap". De opgaven zijn daarom gesplitst in twee lemmata. Het opgegeven woordtype "aardappelmeel" is niet opgenomen, omdat het op een vaste substantie duidt. Volgens de informant van Q 187a bestaat de "wieks" uit water en zetmeel. [N 29, 51]
II-1
|
33874 |
vochtafscheiding uit de tepels als teken van zwangerschap |
(ze heeft) kegelen:
kigǝlǝ (Q121p Kerkrade)
|
Er zijn diverse uitdrukkingen ter aanduiding van de komende geboorte van het veulen. De eerste tekenen die op een naderende geboorte wijzen, zijn de volgende: de merrie wordt onrustig en drentelt door haar stal, terwijl ze regelmatig tekenen van krampen en pijn (weeën) vertoont. De hars die zich aan de spenen heeft gevormd, druipt er nu af en de banden zijn los, d.w.z. de spieren aan beide zijden van de staartwortel zijn slap. [N 8, 51]
I-9
|
18217 |
vod |
lommel:
loemmel (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
versleten stuk doek of stof [vod, bul, tod, slet] [N 86 (1981)] || vod
III-1-3
|
21396 |
voddenkoopman |
lommelenkramer:
loemelekrieëmer (Q121p Kerkrade),
lommelenman:
loemeleman (Q121p Kerkrade)
|
voddenkoopman
III-3-1
|
33229 |
voederbieten |
karoten:
karūǝtǝ (Q121p Kerkrade),
kroten:
krūǝtǝ (Q121p Kerkrade)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
21958 |
voederen |
voeren:
vørǝn (Q121p Kerkrade)
|
Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.]
I-11
|
20483 |
voedsel |
eten:
essə (Q121p Kerkrade),
¯t kink sjpieëlt mit ¯t è¯se
è’se (Q121p Kerkrade),
frass (du.):
vraas (Q121p Kerkrade),
kost:
kui (Q121p Kerkrade),
kòs (Q121p Kerkrade),
voer:
voor (Q121p Kerkrade)
|
eten || het voedsel waarmee vogels hun jongen voeren (aas) [N 83 (1981)] || het vreten || voedsel; Hoe noemt U: Al wat tot voeding kan dienen, al wat men eet (kost, vreet, knibbel, inslag, mast, eten, eet, spijs, bik, aas, voedsel) [N 80 (1980)]
III-2-3, III-4-1
|