27934 |
voorspannen |
de kappen voorspannen:
dǝ kapǝ vȳršpanǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia]),
voorbouwen:
vȳrbǫwǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
voorspannen:
voorspannen (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Maurits]),
vȳršpanǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia])
|
Het verlengen van de ondersteuning aan het front van een mijngang met behulp van voorspanhaken, voorspanbalken en voorspankappen. [N 95, 367; monogr.]
II-5
|
33766 |
voorste deel van het paard, tot achter de voorbenen |
voorhand:
vȳrhaŋk (Q121p Kerkrade),
voorwerk:
vȳrwɛrǝk (Q121p Kerkrade)
|
Het voorste gedeelte van het paard. Zie ook de lemmata ''middendeel van het paard'' (3.3.5) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [N 8, 11b]
I-9
|
34015 |
vooruit |
ju:
jy (Q121p Kerkrade)
|
Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.]
I-10
|
27571 |
vooruitbetaling op het loon |
abschlag:
ab˱šlāx (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale])
|
[N 95, 974; N 95, 973]
II-5
|
25097 |
vooruitkomen, vorderen |
vooraankomen:
vuur a komme (Q121p Kerkrade)
|
vooruitkomen [avanceren, vorderen, plakken, plakmaken, verkuvereren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33853 |
vooruittrappen |
stampen:
štampǝ (Q121p Kerkrade)
|
De meeste woorden in dit lemma komen ook in het volgende lemma voor. [N 8, 70b en 71]
I-9
|
17673 |
voorvoet |
stootstuk:
stoesstuk (Q121p Kerkrade),
voorvoet:
vuurvos (Q121p Kerkrade)
|
voet: voorste deel van de voet [vurvoet] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34583 |
voorwand |
kopbred:
kop˱brɛt (Q121p Kerkrade)
|
De vaste of afneembare voorplank van de kar of wagen. De kar met opkipbare bak heeft meestal een vaste voorwand; bij die met vaste bak kan de voorwand weggenomen worden en vervangen worden door bv. een oogsthek om de laadruimte te vergroten. Dit lemma vertoont een grote gelijkenis met het lemma voor de achterwand. Dat is niet te verwonderen, omdat er betekenisuitbreidingen in de twee richtingen zijn geweest. Ten noorden van de lijn Halen (P 48) - Neeroeteren (L 368) hebben de benamingen voor de achterplank geleidelijk aan ook de betekenis "voorplank" gekregen, omdat de achterplank altijd een apart onderdeel van de kar of de wagen geweest is, terwijl de voorplank alleen maar bij de hoogkar los is en dus een apart onderdeel vormt. Ten zuiden van deze lijn is echter het omgekeerde gebeurd: de achterplank heeft de naam van de voorplank gekregen. Vermoedelijk hadden de karren hier oorspronkelijk helemaal geen achterplank. Toen men nadien de karbak achteraan ook ging afsluiten (om de laadruimte te vergroten), werd daarvoor dan dezelfde naam gebruikt als die van de voorplank, die hier sterk op leek. (Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58). Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58]
I-13
|
30100 |
voorwerkers |
buitenwerkers:
būsǝwe ̞rǝkǝrs (Q121p Kerkrade)
|
Metselstenen voor de buitenste spouwmuur, en meer in het algemeen voor metselwerk dat in het zicht blijft. Voorwerkers zijn meestal eerste keus metselstenen. Zie voor het woordtype 'façadestenen' ook het lemma 'Kleine stenen' in wld ii.8, pag. 70. [N 31, 35f; monogr.]
II-9
|
25406 |
voorwerp waarmee men de laatste haren van het varkenslijf brandt |
bussel stro:
bøsǝl štrø̄ (Q121p Kerkrade),
stro:
štrø̄jǝ (Q121p Kerkrade),
strowis:
stryǝwøs (Q121p Kerkrade)
|
Met dit voorwerp brandt men de na het krabben achtergebleven haren af. Het lemma valt uiteen in twee delen: één deel waarin de ouderwetse methoden worden genoemd b.v. stro e.d. en een deel waarin moderner gereedschap is opgenomen b.v. gasbrander. Het branden met stro e.d. kan gebeuren door met een bosje brandend stro over het varkenslijf te strijken, of door een strovuurtje onder het varken te stoken, terwijl het dier is opgehangen. Voor het mes waarmee men de laatste haren van het varkenslijf verwijdert, zie men het lemma ''mes''.' [N 28, 33c; monogr.]
II-1
|