e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

Gevonden: 6483
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boezem slits: sjlits (Kerkrade), snit: sjnit (Kerkrade) boezem, ruimte tussen de borsten [N 10c (1995)] III-1-1
bok bielsen bok: bilsǝ bok (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Julia]), bok: bok (Kerkrade  [(Domaniale)]  , ... [Julia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), houtbok: hōtsbok (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), ijzerbok: īzǝrbok (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Julia]), ijzeren pijler: īzǝrǝ fajlǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Maurits]), pijler: fajlǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), pfajlǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Uit houten balken of stukken rail samengestelde ondersteuning. De balken of de rails worden daarbij twee per twee, horizontaal in het vierkant op elkaar gestapeld. De bok wordt in breukpijlers gebruikt en dient om bij het roven van de ondersteuningen mee te helpen een breuklijn te vormen, waarlangs het dak in het breukveld instort, zonder dat de instorting zich voortplant in het vervoerpand (Handb. H. pag. 22). De houten bok kan worden opgevuld met stenen, in dit geval sprak men volgens de invuller uit Q 113 op de vier Oranje-Nassaumijnen van een "steenbok". Om een houten bok later weer te kunnen verwijderen, werd hij volgens dezelfde respondent geplaatst op een vloer van gruis. Door dit gruis met de hak weg te krassen, viel de bok vanzelf om en kon hij in het nieuwe pand weer opgezet, d.w.z. gestapeld worden. [N 95, 581; N 95, 362; N 95, 371; N 95, 324; N 95, 331; monogr.; Vwo 156; Vwo 383; Vwo 384; Vwo 410; Vwo 599; Vwo 600] II-5
bok van het rijtuig bok: bok (Kerkrade) Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als geïmproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.] I-13
bokking bokkem: bukkum (Kerkrade), buk’kem (Kerkrade), gerookte haring: jerèùsde hèrink (Kerkrade), kermis-bokkem: kir’mensbukkem (Kerkrade), kuitenbokkem: ku’tebukkem (Kerkrade) bokking || bokking met kuit || gerookte bokking || haring; Hoe noemt U: Een gerookte haring (massisse, bukkem, boesterin, boksharing) [N 80 (1980)] III-2-3
bol klei mol: mǫl (Kerkrade) Klomp klei waarmee de vorm gevuld werd. Een bol klei was ongeveer anderhalf maal de inhoud van een gevormde, ongebakken steen. [N 98, 76; monogr.] II-8
bolderik krukkenbloem: kruk’keblom (Kerkrade), idiosyncr.  krukkeblom (Kerkrade) bolderik || Bolderik (agrostemma githago 20 tot 90 cm hoog. De stengels zijn dicht behaard; de bladeren zijn lancetvormig, spits en ongesteeld, tevens dicht behaard; de bloemen zijn lang gesteeld en afzonderlijk groeiend, de kleur is roodviolet met donkere lengtest [N 92 (1982)] III-4-3
bolhamer bolhamer: bǫlhamǝr (Kerkrade) In het algemeen een hamer met één of twee bolronde koppen. Zie ook afb. 161. De hamer wordt gebruikt bij het uitdrijven, het bol of wijder maken van de buitenwijdte van een werkstuk door met een (bol)hamer van binnen naar buiten te slaan. Zie ook het lemma "drijven". Het woordtype bolhamer kon in L 210, L 246, L 266 en L 291 ook worden gebruikt voor een hamer met een bolvormige en een halfbolvormige kop. [N 33, 57; N 33, 67; N 64, 39c; N 64, 39i; N 64, 40b-c; N 66, 6i; N 66, 7b-c] II-11
bolhoed: algemeen bolhoed: bolhot (Kerkrade), bolhód (Kerkrade) bolhoed [N 25 (1964)] III-1-3
bolhoed: spotnamen kamerpot: kammerpot (Kerkrade), tietz-op: ([vb.] uit een carnavalsliedje).  tietsj-op (Kerkrade) bolhoed || bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)] III-1-3
bolle wangen appeltje: äppeltje (Kerkrade), blaasbakke: bloasbakke (Kerkrade), dikke bakken: dikke bakke (Kerkrade) wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)] III-1-1