20436 |
wees |
wees:
wees (Q121p Kerkrade),
weeskind:
wees’kink (Q121p Kerkrade)
|
wees || weeskind
III-2-2
|
21247 |
weg |
weg:
enə weg, tswai weg (Q121p Kerkrade),
weX (Q121p Kerkrade),
wɛx (Q121p Kerkrade)
|
een weg [ZND A1 (1940sq)] || een weg, twee wegen [ZND A2 (1940sq)] || weg [RND]
III-3-1
|
23869 |
wegbereiders van de processie |
schutserij:
sjutserij (Q121p Kerkrade)
|
De groep (militairen, leden van de schutterij) die in de processie vooruit loopt en de eventuele hindernissen opruimt die de processie op haar weg vindt [bielemaander, bielemennekes]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
30734 |
wegdassen |
verdrijven:
vǝrdrīvǝ (Q121p Kerkrade)
|
Kwaststrepen in pas aangebrachte verf met behulp van een daskwast wegwerken. [N 67, 76b]
II-9
|
17907 |
weggrissen |
klauwen:
klauwe (Q121p Kerkrade)
|
grissen: Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17979 |
wegkwijnen |
hinteraus gaan:
hingeroes joa (Q121p Kerkrade)
|
(Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke (kwijnen, kwelen, pratten, afteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21159 |
wegwijzer |
wegwijzer:
wègwiezer (Q121p Kerkrade)
|
een plank, bord, enz. met de richting van de weg, de afstand enz. (hand, handwijzer, wegwijzer) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33663 |
wei |
band:
bɛnt (Q121p Kerkrade),
wei:
wē̜i̯ (Q121p Kerkrade),
węi̯ (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
18902 |
weigerachtig |
weigeren:
wejere (Q121p Kerkrade)
|
geneigd om te weigeren [weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33658 |
weiland in het algemeen |
wei:
wi (Q121p Kerkrade),
węi̯ (Q121p Kerkrade)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|