17844 |
wekken |
wekken:
weͅkən (Q121p Kerkrade)
|
wekken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
21789 |
welbespraakt brutaal persoon |
muilejan:
moellejant (Q121p Kerkrade),
muilenwasser:
moelewasser (Q121p Kerkrade)
|
iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)] || welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24530 |
welig groeiend |
dat wast dat het verrekt (omschr.):
ideosyncr.
dat wieëst dat ’t vrekt (Q121p Kerkrade),
dat wast wie onkruid (omschr.):
ideosyncr.
dat wieëst wie onkroed (Q121p Kerkrade)
|
In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
31290 |
wellen, lassen |
lassen:
lašǝ (Q121p Kerkrade),
schweissen:
šwēsǝ (Q121p Kerkrade),
wellen:
wɛlǝ (Q121p Kerkrade
[(twee staven in het vuur tot het smeltpunt verhitten en dan aan elkaar smeden)]
)
|
Twee of meer stukken ijzer of staal tot een geheel verbinden. Bij het wellen worden de randen van de delen eerst wigvormig afgewerkt en in het vuur gloeiend gemaakt. Vervolgens verwijdert men het laagje verbrand ijzer dat zich op het metaal heeft gevormd, door er welpoeder overheen te strooien. Dan haalt men de stukken uit het vuur en legt ze op elkaar waarna men ze door hamerslagen met elkaar verenigt. Bij het elektrisch lassen worden twee of meer metalen delen aan elkaar verbonden door deze op de lasplaats tot smelten te brengen. De daarvoor benodigde hitte wordt opgewekt door een elektrische ontlading, de vlamboog. Deze vlamboog ontstaat doordat de stroom, die door een lastransformator wordt geleverd, de luchtspleet tussen de elektrode van het lasapparaat en het te lassen materiaal moet overbruggen. De laselektrode smelt daarbij tevens en voegt metaal toe waarmee de lasnaad wordt opgevuld (Handboek Gereedschap, pag. 276). De verhevenheid die op deze wijze op het werkstuk ontstaat, wordt in L 424 een slek (slɛk) genoemd. Bij het autogeen lassen werkt men met een lasbrander waarin een brandstof als waterstof, lichtgas of acetyleengas wordt samengevoerd met een verbrandingsmiddel (meestal zuurstof) met als resultaat een bijzonder hete steekvlam. Vgl. voor de woordtypen souderen (P 213) en solderen (Q 188) het Franse ɛsouderɛ, dat onder meer ook "wellen" en "lassen" kan betekenen.' [monogr.; N 33, 189, add.]
II-11
|
31298 |
welpoeder |
welbladpoeder:
wɛlblatpudǝr (Q121p Kerkrade),
witte zand:
wisǝ zaŋk (Q121p Kerkrade
[(vroeger)]
)
|
Poeder dat men op de aaneen te wellen stukken metaal strooit om te voorkomen dat het metaal verbrandt. Zoals blijkt uit de antwoorden van de informanten, wordt als welpoeder onder meer borax (natriumdiboraat), soda, wit zand en fijngestampt glas gebruikt. Het welpoeder vormt een slak op het metaal en verhindert zo het verbranden van het metaal. [N 33, 193; N 33, 340]
II-11
|
17597 |
wenkbrauw |
ogenbrauw:
ogebroaue (Q121p Kerkrade),
oogbrauw:
óxbròənə (Q121p Kerkrade)
|
wenkbrauw [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
19071 |
wensen |
wnschen (du.):
wun’sje (Q121p Kerkrade)
|
wensen
III-1-4
|
19098 |
wensen (niet in wbd 1.4) |
wensen:
wonšən (Q121p Kerkrade)
|
wensen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|
27774 |
wentelkoker |
koker:
koker (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Maurits]),
spiraal:
špir˙āl (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Verticale cylindrische buis met spiraalvormige platen. De wentelkoker wordt gebruikt voor het vervoer van kolen en stenen van boven naar beneden in op- en neerbraken en tussenschachten. De invuller uit Q 15 merkt daarover voor de mijn Maurits op dat de kolen of stenen die boven in de wentelkoker werden gestort, er onder met dezelfde snelheid weer uitkwamen. [N 95, 838; monogr.; Vwo 213; Vwo 725; Vwo 833; Vwo 858]
II-5
|
20634 |
wentelteefje |
verwendsneetje:
verwendsschnitchere (Q121p Kerkrade),
Syst. WBD
ferwént-sjnit-sje (Q121p Kerkrade),
verwensneetje:
verwensjnitsje (Q121p Kerkrade)
|
wentelteefje || Wentelteefjes (fleweene brood, fluweele brood, verdwene brood, verwèène brood?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|