25135 |
wervelwind |
houwmouw:
hauwmauw (Q121p Kerkrade),
wervelstorm:
wervelstôrm (Q121p Kerkrade),
wervelwind:
wir⁄velwink (Q121p Kerkrade)
|
wervelwind || wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21704 |
wethouder, schepen |
wethouder:
wethouwer (Q121p Kerkrade)
|
het door de gemeenteraad gekozen lid van het dagelijks bestuur van een gemeente [wethouder, schepen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30848 |
wetsteen |
wetsteen:
wętštē (Q121p Kerkrade)
|
De doorgaans in flauw-ovale punten uitlopende, platte korund (carborundum) steen van ongeveer 20-30 cm. lang, waarmee de zeis of de zicht gewet wordt in het veld. Zie de toelichting bij het lemma ''strekel'' en de algemene toelichting bij deze paragraaf. Daar het (oude) onderscheid tussen beide instrumenten (voornamelijk) in het materiaal lag, konden de opgaven met het element -steen hier worden ondergebracht. Niet altijd was de wetsteen van de industriële carborundum-steen vervaardigd. De zegsman van L 434 voegt toe dat de wetsteen gewoonlijk een stuk harde Naamse steen was; die van L 269 en Q 101 dat het een stuk leisteen was en soms gebruikte men een stuk dakpan (zie het betreffende woordtype). Aangaande het onderscheid tussen de kennelijk naast elkaar gebruikte wetsteen en cementen strekel, merkt de zegsman van L 313 nog op dat "de wetsteen korter (is) dan de cementen strekel en wordt gebruikt als de zeis te bot is om ze te wetten (sc. met de strekel) en nog te scherp om ze te haren". Zie verder de toelichting bij het lemma ''slijpbus''.' [N 18, 82; N 18, 80 add.; N 14, 131 add.; N 15 add.; JG 1a, 1b, 1d; A 4, 28f; A 23, 16II; L 20, 28f; Gwn 7, add.; monogr.]
I-3
|
29151 |
weven |
weven:
węǝvǝ (Q121p Kerkrade)
|
Weven in het algemeen. Het dooreenvlechten van inslaggarens en kettinggarens tot een stof. [N 39, 108a; monogr.]
II-7
|
24408 |
wezel |
wezel:
wi.əzəl (Q121p Kerkrade),
wiezel (Q121p Kerkrade),
wieë’zel (Q121p Kerkrade)
|
wezel [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
25287 |
wichtje, maat van 1 gram |
streepje:
sjtreepje (Q121p Kerkrade)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 1 gram = 1/1000 kg [wichtje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17864 |
wiebelen |
wiebelen:
wiebbele (Q121p Kerkrade)
|
Wiebelen: onvast heen en weer bewegen (wiebelen, kwikken, kwikkelen, wiegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33300 |
wieden, algemeen |
geden:
jēǝnǝ (Q121p Kerkrade),
kruiden:
krūu̯ǝ (Q121p Kerkrade)
|
Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b]
I-5
|
19969 |
wieg |
kinderbedje:
kingerbedsje (Q121p Kerkrade)
|
wieg; bak- of mandvormig ledikantje voor zeer kleine kinderen [wieg, krib, zuus] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
25456 |
wiegblok |
wiegblok:
wikblok (Q121p Kerkrade)
|
Houten blok (op poten) waarop men het vlees kleinsnijdt. De informanten geven geen verdere toelichting bij de opgave. Wat meer wordt er over dit gereedschap gezegd in het WBD (deel II afl. 1, blz. 51): "Een rond hakblok waarop men het vlees tot de gewenste gehaktvorm snijdt. Men gebruikt hierbij een aan beide zijkanten van een handvat voorzien apparaat met zes ronde messen. Zich steeds rond het blok verplaatsend wiegt men het apparaat op en neer." Volgens deze zelfde toelichting moet dit procédé toegepast zijn v√≥√≥r 1900. [N 28, 114; N 28, 115]
II-1
|