29665 |
bollenmaker |
mollesteker:
mǫlǝštɛ̄xǝr (Q121p Kerkrade)
|
Arbeider die de bollen klei afstak. Vaak legde hij de bollen klei ook op de vormtafel. [monogr.]
II-8
|
25583 |
bolrijs |
voorgang:
vȳrjaŋk (Q121p Kerkrade)
|
De rijsperiode na het opbollen. Bij de rijs op de bol moet men de bollen beschermen tegen afkoeling en tocht om te verhinderen dat de buitenkant der bollen uitdroogt (Schoep blz. 100). [N 29, 35c; N 29, 35a]
II-1
|
21009 |
bolster van een noot |
nootschaal:
noos’-sjaal (Q121p Kerkrade),
schaal:
ideosyncr.
sjaal (Q121p Kerkrade)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] || notedop
III-2-3
|
32326 |
bom, spon |
spon:
špon (Q121p Kerkrade),
spond:
špont (Q121p Kerkrade),
špoŋk (Q121p Kerkrade),
stop:
štop (Q121p Kerkrade)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
32322 |
bomgat, spongat |
spondlok:
špoŋklǭx (Q121p Kerkrade
[(meervoud: špoŋklø̜xǝr)]
)
|
De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.]
II-12
|
25114 |
bomijs |
hol ijs:
hol ies (Q121p Kerkrade)
|
ijs waar het water onderuit is gelopen [holijs, bomijs, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20661 |
bonenkruid |
bonenkruid:
boeë’nekroed (Q121p Kerkrade),
bonenkruidje:
ideosyncr.
boeëne-krüdsje (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
bonekruid || Bonenkruid, het geurige kruid dat bij de tuinbonen of andere peulvruchten gevoegd wordt (keule, keul, kuil, kruid, heume, bonenkruid, kuun, keune). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
23309 |
bonnet |
bonnet (<oudfr.):
bonnet (Q121p Kerkrade)
|
De bonnet van de priester. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
pels (Q121p Kerkrade)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
bont en blauw houwen:
boŋg ɛn blāuw jəhaouwə (Q121p Kerkrade)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|