e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

Gevonden: 6483
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bollenmaker mollesteker: mǫlǝštɛ̄xǝr (Kerkrade) Arbeider die de bollen klei afstak. Vaak legde hij de bollen klei ook op de vormtafel. [monogr.] II-8
bolrijs voorgang: vȳrjaŋk (Kerkrade) De rijsperiode na het opbollen. Bij de rijs op de bol moet men de bollen beschermen tegen afkoeling en tocht om te verhinderen dat de buitenkant der bollen uitdroogt (Schoep blz. 100). [N 29, 35c; N 29, 35a] II-1
bolster van een noot nootschaal: noos’-sjaal (Kerkrade), schaal: ideosyncr.  sjaal (Kerkrade) De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] || notedop III-2-3
bom, spon spon: špon (Kerkrade), spond: špont (Kerkrade), špoŋk (Kerkrade), stop: štop (Kerkrade) De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.] II-12
bomgat, spongat spondlok: špoŋklǭx (Kerkrade  [(meervoud: špoŋklø̜xǝr)]  ) De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.] II-12
bomijs hol ijs: hol ies (Kerkrade) ijs waar het water onderuit is gelopen [holijs, bomijs, papieren zolder] [N 81 (1980)] III-4-4
bonenkruid bonenkruid: boeë’nekroed (Kerkrade), bonenkruidje: ideosyncr.  boeëne-krüdsje (Kerkrade, ... ) bonekruid || Bonenkruid, het geurige kruid dat bij de tuinbonen of andere peulvruchten gevoegd wordt (keule, keul, kuil, kruid, heume, bonenkruid, kuun, keune). [N 82 (1981)] I-7, III-2-3
bonnet bonnet (<oudfr.): bonnet (Kerkrade) De bonnet van de priester. [N 96B (1989)] III-3-3
bont als apart kledingstuk pels: pels (Kerkrade) bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] III-1-3
bont en blauw slaan bont en blauw houwen: boŋg ɛn blāuw jəhaouwə (Kerkrade) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2