24574 |
witte waterlelie |
waterlelie:
-
wasserlillieje (Q121p Kerkrade)
|
witte waterlelie [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
25529 |
witte, buitenlandse bloem |
patent:
patɛnt (Q121p Kerkrade)
|
De bakkwaliteit van bloem gemalen van harde tarwe is beter dan die van bloem ge-malen van zachte tarwe (Schoep blz. 7). Hetzelfde geldt voor de rogge. Omdat in het algemeen de buitenlandse tarwe en rogge harder zijn dan de inlandse, kan men zeggen dat de buitenlandse bloem een betere bakkwaliteit heeft dan de inlandse bloem. [N 29, 15b; N 29, 16]
II-1
|
20620 |
wittebrood |
boterweg:
bót’terwek (Q121p Kerkrade),
weg:
Is de gewone benaming.
wek (Q121p Kerkrade),
Syst. WBD
week (Q121p Kerkrade),
Verklw. weks-je Es wek en broeëd ópee, da krieste dikke bee
wek (Q121p Kerkrade),
witbrood:
Verklw. wiesbrüedsje
wies’broeëd (Q121p Kerkrade)
|
Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || wittebrood || wittebrood gebakken met boter
III-2-3
|
30709 |
witten |
kalken:
kalkǝ (Q121p Kerkrade),
met kalk witten:
met kalǝk wisǝ (Q121p Kerkrade),
witten:
wisǝ (Q121p Kerkrade)
|
Een muur of plafond bestrijken met witkalk. Doorgaans wordt voor witkalk gebruik gemaakt van kalk die met veel water is geblust en daarna in een kuil heeft gestaan om eventueel nog ongebluste deeltjes gelegenheid te geven uit te blussen en om een gedeelte van het overtollige water te verliezen. [N 67, 66e; monogr.; Vld.]
II-9
|
18867 |
woede |
gift:
jif (Q121p Kerkrade),
grel:
jrel (Q121p Kerkrade),
woest:
wus (Q121p Kerkrade),
wut (du.):
woed (Q121p Kerkrade)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)] || woede
III-1-4
|
17890 |
woelen |
rulsen:
reulse (Q121p Kerkrade),
woelen:
wüle (Q121p Kerkrade)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
goonsdig (Q121p Kerkrade),
jòònsdig (Q121p Kerkrade),
mittwoch (du.):
mitwoch (Q121p Kerkrade),
mitwòx (Q121p Kerkrade),
mit⁄woch (Q121p Kerkrade)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)] || de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)] || woensdag
III-4-4
|
17940 |
woest, onachtzaam lopen |
rennen:
renne (Q121p Kerkrade),
rokken:
rokke (Q121p Kerkrade),
sauzen:
zauze (Q121p Kerkrade),
woesten:
wusten (Q121p Kerkrade)
|
lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21131 |
woest, wild rijden |
koetsen:
koetsje (Q121p Kerkrade)
|
woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28816 |
wol |
wol:
wol (Q121p Kerkrade)
|
Dierlijke spinvezel, afkomstig van de huidbedekking van vooral schapen (wol), koeien, geiten, kamelen enz. (haar) (Bonthond, s.v. ø̄wol of haarø̄). Hoewel de naam wol wordt gebruikt voor het haar van verschillende diersoorten, wordt, wanneer men van wol spreekt, meestal de wol van het schaap bedoeld. De waarde hiervan is afhankelijk van verschillende factoren: de fijnheid, de krul, de zacht- en soepelheid, de elasticiteit, de soliditeit, het warmtegevend vermogen enz. (Morand, pag. 58 en 59). [N 62, 75a; N 59, 201; L A1, 226; MW; monogr.]
II-7
|