24124 |
bonte kraai |
kraai:
kroa (Q121p Kerkrade)
|
Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24125 |
bonte specht, specht |
bonte specht:
bonkte sjpach (Q121p Kerkrade),
specht:
sjpeët (Q121p Kerkrade)
|
specht || specht, bonte ~ (23 / 14,5 zwart-wit; grote soort is vrij gewoon, kleine soort zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18297 |
bontkraag |
pelskraag:
pelskraag (Q121p Kerkrade)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18682 |
bontmantel |
pelsmantel:
pelsmanktel (Q121p Kerkrade)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25019 |
bonzen |
boemsen:
boemze (Q121p Kerkrade)
|
hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22552 |
boog |
boog:
boag (Q121p Kerkrade),
boͅ.əch (Q121p Kerkrade),
bǫax (Q121p Kerkrade),
Ene boach (Q121p Kerkrade),
flitsboog:
flietsjboag (Q121p Kerkrade),
pijlenboog:
pieleboag (Q121p Kerkrade),
scheitrechte boog:
šajtręǝtǝ bǫax (Q121p Kerkrade),
šajtrɛxtǝ bǫax (Q121p Kerkrade),
šētręǝtǝ bǫax (Q121p Kerkrade),
šētrɛxtǝ bǫax (Q121p Kerkrade),
strekboog:
štrɛk˱bǫax (Q121p Kerkrade)
|
1. Boog. || boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Boog. || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] || Handboog.
II-9, III-3-2
|
31417 |
boogdrilboor |
brostboor:
bros˱bōr (Q121p Kerkrade)
|
Handboor die door middel van een koord en een boog wordt rondgedraaid. De boogdrilboor bestaat uit een houten of ijzeren rol, de drilklos, waarin aan de onderzijde een boorijzer bevestigd kan worden. Aan de bovenzijde van de klos bevindt zich een spil waarop een borstplaat wordt aangebracht waar men tijdens het boren met de borst tegen leunt om op deze wijze druk te kunnen uitoefenen. De boor wordt aan het draaien gebracht door een in een boog gespannen koord om de drilklos te slaan en vervolgens de boog heen en weer te bewegen. Deze beweging lijkt op vioolspelen; vandaar woordtypen als vioolboor, fiedelboor, fiedelaar en fiedel. Zie ook afb. 124. [N 33, 121; N 33, 130-131]
II-11
|
22464 |
boogschuttersgilde |
schutserij:
sjutserei (Q121p Kerkrade),
schutterij:
sjutserij (Q121p Kerkrade)
|
Een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij]. [N 88 (1982)] || Schutterij.
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
bo:m (Q121p Kerkrade),
boom (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade,
Q121p Kerkrade,
Q121p Kerkrade),
bō:m (Q121p Kerkrade),
buim (mv.):
beum mv (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade,
Q121p Kerkrade,
Q121p Kerkrade),
boom mv (Q121p Kerkrade)
|
boom [RND]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
boomgaard:
bōmjāt (Q121p Kerkrade)
|
I-7
|