20307 |
zakgeld |
tassengeld:
täschejeld (Q121p Kerkrade),
tessengeld:
tèschegeld (Q121p Kerkrade)
|
zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)]
III-2-2, III-3-1
|
18234 |
zakhorloge |
tassenuur:
tèsje oeèr (Q121p Kerkrade),
tèsje-oer (Q121p Kerkrade)
|
uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)] || zakhorloge
III-1-3
|
19610 |
zaklamp |
knipslamp:
knipslamp (Q121p Kerkrade),
pitslamp:
petsla.mp (Q121p Kerkrade),
petšlamp (Q121p Kerkrade)
|
zaklamp || zaklantaarn
III-2-1
|
23226 |
zalig |
zalig:
zieëlieg (Q121p Kerkrade)
|
Zalig, gelukzalig [zaalig, zaolig, zeelig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23915 |
zaligheid |
zaligheid:
zieëliegheet (Q121p Kerkrade)
|
Zaligheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22195 |
zand |
fommelzand:
fumǝlzaŋk (Q121p Kerkrade
[(zacht zand)]
)
|
Zeer fijn en droog zand, gebruikt om de binnenkant van de vormen van een dun laagje te voorzien. Volgens de invullers uit Q 121b en Q 211 werd het zand gedroogd en gezift (j\drȳxt˱ ę ̞n j\zeft). [monogr.]
II-8
|
24967 |
zandbank |
zandbank:
zandbank (Q121p Kerkrade)
|
zandbank, hoger gelegen deel van zand in een rivier of meer [bank, zandskel, zandbplaat, visplaat] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24924 |
zandkorrel, korreltje zand |
kern:
kier (Q121p Kerkrade),
kijt:
kiet (Q121p Kerkrade),
koren:
koar (Q121p Kerkrade),
korreltje:
e körreltsje zank (Q121p Kerkrade)
|
korreltje || zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
30152 |
zandsteen |
nievelstener:
nivǝlštęjnǝr (Q121p Kerkrade)
|
Natuurgesteente, bestaande uit zandvormige kwartskorrels die door een bindmiddel tot een vast geheel verbonden zijn. De kleur ervan kan zeer verschillend zijn. Zandsteen wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal. De 'Kunrader steen' wordt volgens de invuller uit L 427 gedolven in Kunrade bij Voerendaal. 'Crauberger' wordt ook Kunradersteen genoemd en ontleent zijn naam aan het gehucht Crauberg onder Klimmen waar de steengroeven liggen. [N 30, 55c; N 30, 55d; N 30, 55g; N 30, 56]
II-9
|
33143 |
zandzeef, onderste zeef in de wanmolen |
zandzeef:
zand˲zif (Q121p Kerkrade)
|
De tweede, fijne, zeef in de wanmolen die het zand scheidt van hetgeen door de bovenste zeef is gekomen, zodat dit graanafval (stukjes aar, onkruidzaad, kleine korrels, enz.) als veevoer gebruikt kan worden. Zie ook de toelichting bij de lemma''s ''zeef in de wanmolen'' (6.3.7) en ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 45a; JG 1b -gedeeltelijk-; monogr.]
I-4
|