e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zeswekenmis zeswekendienst: zes wèchedeens (Kerkrade) Een mis die zes weken na iemands overlijden wordt opgedragen. [N 96B (1989)] III-3-3
zetbank, plooibank zetbank: zɛts˱baŋk (Kerkrade) Een met de hand aangedreven machine waarmee metaalplaat in een bepaalde vorm gebogen kan worden. De zetbank wordt ook gebruikt om profielen te vervaardigen. Zie ook afb. 171b-c. Toen er nog geen zetbank was, werd plaatmateriaal gebogen met behulp van een plooiijzer, een in doorsnede vierkant, ijzeren balkje dat met schroeven aan het werkblad van de werkbank vastgezet kon worden. De metalen plaat werd tussen werkbank en plooiijzer vastgeklemd en vervolgens over het plooiijzer gebogen. Zie ook afb. 171a. Bij het buigen van plaat met behulp van de zetmachine wordt het materiaal door de zetliniaal, die aan de bovenbalk van de machine bevestigd is, op de spantafel geklemd waarna de plaat door de buigbalk over de rand van de zetliniaal wordt gebogen. Bij een zetbank behoren verschillende zetlinialen die verwisselbaar zijn. Zie ook afb. 171d. [N 33, 254; N 33, 170; N 64, 12a; N 64, 21c] II-11
zetlat aanstijglats: āštīxlats (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), zetlat: zetlat (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Een gerende lat die bij de aanleg van steengangen of galerijen op het bestaande gedeelte van het spoor wordt gelegd om op deze wijze te bepalen of men niet van het hellingspercentage afwijkt. Volgens een invuller uit Q 121 had de zetlat een lengte van 3.00 m. Hij werd reeds vooraf in de timmerwerkplaats gemaakt. Nadat de moetlijn was ingevoerd, gebruikte men de zetlat nog maar weinig. [N 95, 706] II-5
zetspie hering: herk (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), hīreŋk (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), vis: veš (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Maurits]) Spiekrik waarmee een metalen stijl, bijvoorbeeld een Gutehoffnungshüttestijl, tussen dak en vloer vastgeklemd kan worden. De woordtypen die verwijzen naar een vis zijn terug te voeren op het feit dat de spie een visvormig uiterlijk heeft (Lochtman pag. 83). [N 95, 345; N 95, 760 add.; monogr.; N 95, add.] II-5
zetten zetten: seͅtən (Kerkrade) zetten [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
zeug met biggen zou: zou̯ (Kerkrade) Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.] I-12
zeugekooi schutzraum (du.): šutsrau̯m (Kerkrade), zeugekouw: zø̄gǝkǫu̯ (Kerkrade) De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d] I-6
zeugjagen zoudrijven: Sub zouw.  de zouw drieve (Kerkrade) Jongensspel. III-3-2
zeven sieben (d.): zībə (Kerkrade), zeven: zeevə (Kerkrade), zēvə (Kerkrade), ziften: zeftə (Kerkrade), zijen: zeie (Kerkrade), zeͅi̯ə (Kerkrade) zeven || zeven; Hoe noemt U: Door een zeef laten lopen (zeven, ziften) [N 80 (1980)] III-2-1
zeveren zeveren: zeevere (Kerkrade, ... ), ziévere (Kerkrade) zeveren [zeivere, sabbere] [N 10a (1961)] III-1-1