e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

Gevonden: 6483
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte gebreide dameskous zwarte gestrikte hoos: schwatze gestrikte hoase (Kerkrade) dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)] III-1-3
zwarte kraai, kraai kraai: kroa (Kerkrade, ... ) Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte mees keesmutsje: kîêsmuutsje (Kerkrade) zwarte mees (11 net een kleine koolmees [052], maar zonder gele kleur en zwarte buikstreep, wel met een witte nekplek; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in bodemgaatje; roep snel [tjietjai, tjietjai] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte muts? krullenmuts: krolle muts (Kerkrade) muts, zwarte ~ {afb} [N 25 (1964)] III-1-3
zwarte roodstaart roderstaartje: rōêdersjtétsje (Kerkrade), roodstaartje: roeëd’sjtets-je (Kerkrade) roodstaartje || zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte specht zwarte specht: sjwarte sjpach (Kerkrade) specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)] III-4-1
zwartkop zwartkopje: sjwatskèùpke (Kerkrade), zjwatskèùpje (Kerkrade) zwartkop || zwartkop (14 als tuinfluiter [046] maar man heeft zwart, pop een chocoladekleurig petje; nestje heeft binnenkant van haren; zang begint krassend maar eindigt luid jodelend [N 09 (1961)] III-4-1
zwavelx solfer: tsolfer (Kerkrade), zwavel: schwèfel (Kerkrade), schwèvel (Kerkrade), ps. onder de è staat nog een streepje; deze combinatieletter is niet te maken.  šwèəvəl (Kerkrade) zwavel [DC 02 (1932)] III-4-4
zweefmolen kettencarrousel: kettekarresel (Kerkrade), schipschokkel: NB sjif: schip.  sjifsjokkel (Kerkrade) Kermisschommel. || Zweefmolen. III-3-2
zweep smik: šmek (Kerkrade) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10