e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

Gevonden: 6483

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardappels schillen schillen: eapel sjelle (Kerkrade), eëpel sjelle (Kerkrade) aardappels schillen [DC 23 (1953)] III-2-3
aardappelsalade aardappelsalade: eëpelsjlaat (Kerkrade, ... ) aardappelsalade III-2-3
aardappelstruik struik: štrux (Kerkrade) Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.] I-5
aardbei elber: el’ber (Kerkrade), ɛlbər (Kerkrade), ideosyncr.  elbere (Kerkrade), elberstruik: el’beresjtroech (Kerkrade), erbel: eͅrbəl (Kerkrade) [DC GV (1935) M]aardbei || aardbeiplant || De bekende, fris smakende rode vrucht van de aardbeienplant (aadbissem, aardbeer, aardbees, jaarbees, aardbezie, freis). [N 82 (1981)] I-7
aardbeienvlaai aardbelenvladem: Syst. WBD  élbere-vlaam (Kerkrade) Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)] III-2-3
aarde, grond aarde: øͅrt (Kerkrade) aarde [ZND A1 (1940sq)] III-4-4
aarden aarden: a’de (Kerkrade), heemvoelen: heem veule (Kerkrade), zich schikken: iech koeët miech bij die vreeëm lü nit sjikke  sjik’ke, ziech (Kerkrade), zich terechtvinden: Heë hat ziech jód tsereëtvónge in de nui hemet  tsereët’vinge, ziech (Kerkrade) aarden || thuis raken, gewennen || wennen || zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)] III-1-4
aarden pot baar: bār (Kerkrade  [(Keulse pot)]  ), botterbaar: botǝrbār (Kerkrade), bottergrüle: botǝrjryl (Kerkrade  [(aarden boterpot)]  ), duppen: døpǝ (Kerkrade), grüle: jryl (Kerkrade) Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.] II-8
aars aars: aasj (Kerkrade), kont: kǫŋk (Kerkrade), uitgang: oes-jank (Kerkrade), vot: vǫt (Kerkrade), votlok: vótlaoch (Kerkrade) [JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]aars, darmuitgang [N 10c (1995)] I-9, III-1-1
aarsspleet ritz (du.): rits (Kerkrade), slits: sjlits (Kerkrade) aarsspleet tussen de billen [N 10c (1995)] III-1-1