21702 |
buur |
nabuurman:
noaberman (Q121p Kerkrade)
|
iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20223 |
buurman |
nabuurman:
noaberman (Q121p Kerkrade)
|
iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
nabuurschap:
noabersjaf (Q121p Kerkrade)
|
het deel van een stad of dorp waarvan de bewoners elkaar goed kennen [buurt, gebuurt, geburen, naoberschap] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
quatschen (du.):
kwatsje (Q121p Kerkrade)
|
de avonden doorbrengen met praten en roken [kortavonden] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20865 |
cacao |
cacao:
kakau’ (Q121p Kerkrade)
|
cacao
III-2-3
|
21144 |
calèche |
calche (fr.):
kalesj (Q121p Kerkrade)
|
een licht, vierwielig rijtuig [caleche, kales] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
29599 |
campagne, seizoen |
seizoen:
tsǝzūn (Q121p Kerkrade)
|
Die tijd van het jaar waarin de weersgesteldheid zodanig was, dat de mogelijkheid bestond in de buitenlucht vormelingen te drogen. Volgens een invuller uit Q 95 was de term campagne uit de tijd van de veldovens; later bij ring- en vlamovens werd hij minder gebruikt. [N 98, 7; monogr.]
II-8
|
19671 |
canapé, sofa |
canapè:
kanəpiə (Q121p Kerkrade),
sofa:
zōfa (Q121p Kerkrade)
|
canapé || sofa
III-2-1
|
18654 |
cape |
kapoets:
kalboets (Q121p Kerkrade)
|
cape, grote ~, versierd met kant, strikken en fluwelen garnering [umhanger] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18557 |
capuchon |
kapoets:
kalboets (Q121p Kerkrade)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|