e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P055p plaats=Kermt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
malooi malooizak: mǝlōǝzák (Kermt), zak: zák (Kermt) De hoeveelheid graan die men naar de molen brengt en die groot genoeg is om er één of twee keer van te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmaalgoedɛ en ɛbakmeelɛ.' [JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2c; monogr.; N D, 33 add.] II-3
man man: deejə mān (Kermt), də man ès aet (Kermt), man (Kermt), mân (Kermt) die man [ZND 01 (1922)] || man [RND], [RND] || Man. Die man is oud. [ZND 05 (1924)] III-3-1
manchet manchet: məše͂ͅtə (Kermt) manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)] III-1-3
manchetknoop manchettenknoop: məše͂ͅtəknip (Kermt) manchetknoopjes [N 23 (1964)] III-1-3
mand mand: maǝn (Kermt), mãn (Kermt) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
manen manen: mōǝnǝ (Kermt) Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21] I-9
mankeren mankeren: mangkeerə (Kermt) mankeren [ZND 01 (1922)] III-1-2
mannelijk jong van de geit geitenbokje: gētǝbǫkskǝ (Kermt) [N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21] I-12
mannelijk kalf varrenkalf: vē̜rǝ[kalf] (Kermt), vē̜rɛ[kalf] (Kermt) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk kalf dat van tanden begint te wisselen jonge var: jǫ̃ŋǝ vę̃r (Kermt) Algemeen kan men zeggen dat het hier gaat om een kalf van ongeveer één jaar oud. [N 3A, 16; add. uit N 3A, 15] I-11