e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P055p plaats=Kermt

Overzicht

Gevonden: 2603
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doofpot doofpot: dufpoͅt (Kermt), dūfpoͅt (Kermt), smoorpot: smōərpoͅt (Kermt) doofpot [N 05A (1964)] || pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)] III-2-1
dooien dooien: doojə (Kermt, ... ), t slaakt]: ⁄t doͅgt (Kermt), ⁄t gi aəf (Kermt), ⁄t oͅntlit (Kermt) dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)] III-4-4
dooier door: dōr (Kermt), doren: dōi̯.rǝ (Kermt), dōrǝ (Kermt) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
doop doop: doep (Kermt) Doop. [ZND 01 (1922)] III-3-3
doopdekentje doopmantel: dupmantəl (Kermt), doopslat: dupslat (Kermt), cf. Weijnen Etymologisch Woordenboek p. 182 s.v. "slat"(hoofddoek, vod)  dupslat (Kermt) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] III-2-2
doopjurkje doopkleed: dupklit (Kermt), doopkleedje: dupklitžə (Kermt), doopmantel: dupmantəl (Kermt) doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopkleed [RND] III-2-2, III-3-3
doopmutsje doopmutsje: dupmeͅtšə (Kermt), dupmətskə (Kermt) doopmutsje [N 25 (1964)] III-2-2
doopvont doopvont: doepvont (Kermt), dupfunt (Kermt) doopvont [RND] || Doopvont. [ZND 01 (1922)] III-3-3
doordeweekse (werk)schort werkvoordoek: weͅrrekveͅreng (Kermt) schort, blauwlinnen (werk) ~ voor door de week [N 24 (1964)] III-1-3
doordeweekse kleren `s werkendaagse kleren: sweͅrkənda.xsə klīər (Kermt) door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)] III-1-3