33410 |
kippenuitgang |
hennenkot:
henǝkūǝt (P055p Kermt)
|
De opening in de muur of in de deur van het kippenhok waardoor de kippen naar buiten en naar binnen kunnen gaan. In de gecombineerde woord- en klankkaart worden niet alleen de drie hoofdtermen, kot, gat en lok, in kaart gebracht, maar ook is ook aangegeven waar de klinkers van deze drie termen zich verlengen tot resp. koot, gaat en look. [N 5A, 63e; A 48, 17d]
I-6
|
34486 |
kippenveer |
pluim:
plou̯m (P055p Kermt),
pluimpje:
plęi̯mkǝ (P055p Kermt)
|
[L 5, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
33405 |
kippenzolder, polder |
hennenpolder:
henǝpǫlǝr (P055p Kermt
[(met een ladder te bereiken)]
)
|
Een met latten of vlechtwerk afgezonderd gedeelte van de zolderruimte in de stal dat dient als slaapplaats voor de kippen. De kippen verblijven dan niet in een apart hok. Zie de toelichting bij het lemma "kippenhok" (2.5.1) voor het verband tussen dat en het onderhavige lemma. Hier staan met name de polder-opgaven met de betekenis van "kippenverblijf" bij elkaar. In de toegevoegde betekeniskaart wordt polder in de betekenis "kippenhok" afgezet tegen polder met de betekenis "kippenrek"; vergelijk ''wnt xii.2 sub polder ii'' en zie het lemma "kippenrek, hoenderrek" (2.5.4). De kaart is getekend met behulp van alleen het mondeling verzamelde materiaal. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [A 48, 17 en 17a; N 4A, 13d; add. uit het materiaal van lemma 2.5.1: N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.]
I-6
|
22324 |
kiskassen |
een steentje over het water doen glibberen:
ə stiengkə eevər t wetər doen glibərə (P055p Kermt)
|
Kiskassen (een plat steentje over t water doen huppelen). [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
34158 |
klam trekken |
aantrekken:
āǝntrękǝ (P055p Kermt)
|
Klam trekken is een teken van drachtigheid. Ongeveer vier of zes weken na de bevruchting is voor het eerst waar te nemen of een koe drachtig is. Wanneer men dan op de uier drukt, komt er een taai, kleverig vocht uit. [N 3A, 38a]
I-11
|
34159 |
klamvaars |
vaars:
vi̯aǝs (P055p Kermt)
|
Een klamvaars is een drachtige koe. De drachtigheid blijkt uit het klam trekken. Bij deze koe komt er een kleverig, taai vocht uit de uier. [N 3A, 38b; N C, 10b]
I-11
|
17957 |
klauteren |
klauteren:
i.e. met een hamer of tang enz. overal aan prutselen
klootərə (P055p Kermt)
|
klauteren [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
33256 |
klaver, algemeen |
klaver:
klā.vǝr (P055p Kermt)
|
De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.]
I-5
|
22747 |
klaveren in het kaartspel |
klaveren:
klaevərə gek (P055p Kermt)
|
Klaveren: klaveren boer. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
18171 |
kledij, kleren |
kledij:
klideͅî (P055p Kermt),
kleren:
klīēr (P055p Kermt),
t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]:
klīər (P055p Kermt)
|
kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)] || Kleren. Ga eens en wees zo goed, en zeg aan uw zuster dat ze de kleren van uw moeder moet afnaaien en met de borstel afborstelen [ZND 04 (1924)]
III-1-3
|