32072 |
kram |
kennef:
kęnǝf (P055p Kermt)
|
Oog, haak of kram waarin het slaghout gestoken werd om het vast te zetten. [N 17, 21; N G, 56g]
I-13
|
25034 |
krassen |
krassen:
krasə (P055p Kermt)
|
krassen [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
24339 |
krekel |
krekel:
kriekel (P055p Kermt)
|
krekel [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
20707 |
krentenbrood |
krentenbroodje:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
kreentənbrietsjə (P055p Kermt)
|
krentenbrood [ZND 28 (1938)]
III-2-3
|
18875 |
kreunen |
kreunen:
kreenə (P055p Kermt)
|
kreunen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17994 |
kreunen van de pijn |
kreunen:
kreenə (P055p Kermt)
|
kreunen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
26629 |
kriel |
kriel:
kril (P055p Kermt)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|
34465 |
krielkip |
kooshaantje:
kǭshoǝnkǝ (P055p Kermt),
kooshennetje:
kǭshenǝkǝ (P055p Kermt),
slofhennetje:
slõ̜fhenǝkǝ (P055p Kermt)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
20120 |
krols |
lopig:
līpəx (P055p Kermt)
|
loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)]
III-2-1
|
17894 |
krommen, ombuigen |
krom worden:
kroomp wjaertə (P055p Kermt)
|
krommen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|