19061 |
liefde |
liefde:
liefde (P164p Kermt),
liefdə (P055p Kermt)
|
Liefde. [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
18881 |
liefkozen |
lief houden:
liefhourgə (?) (P055p Kermt),
liefkozen:
lief koezə (P055p Kermt)
|
liefkozen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19085 |
liegen |
liegen:
līēgə (P055p Kermt)
|
liegen [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
17647 |
lies |
liest:
list (P055p Kermt),
vallei:
fǝlę (P055p Kermt)
|
De twee huidplooien die de grens vormen tussen het onderste gedeelte van de buik en het bovenste gedeelte van het been. Zie afbeelding 2.28. [JG lb; N 8, 32.10] || Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12, I-9
|
24343 |
lieveheersbeestje |
onzelievevrouwbeestje:
ook in ZND 16, 006
ooslievroowbiĕskə (P055p Kermt)
|
lieveheersbeestje [ZND 05 (1924)]
III-4-2
|
17816 |
liggen |
liggen:
ligə (P055p Kermt)
|
liggen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
33474 |
liggend dakvenster |
dakvenster:
dāǝk˲venstǝr (P055p Kermt)
|
Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.]
I-6
|
26438 |
ligger |
legger:
lęgǝr (P055p Kermt)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
34185 |
lijfbieden, prolapsus vaginae |
(de) koning stoten:
kēniŋ stutǝ (P055p Kermt)
|
Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a]
I-11
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijzemeel:
lēi̯zǝmēǝl (P055p Kermt),
lɛ̄zǝmēl (P055p Kermt)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|