17688 |
long |
long:
loong (P055p Kermt)
|
long [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
21686 |
loon |
pree (<fr.):
ps. omgespeld volgens Frings.
prēj (P055p Kermt),
quinzime (fr.):
ps. omgespeld volgens Frings.
kəseͅm (P055p Kermt)
|
loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20132 |
loops |
lopig:
līpex (P055p Kermt)
|
loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)]
III-2-1
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
scheet (P055p Kermt)
|
loot [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
loepə (P055p Kermt, ...
P055p Kermt),
lupǝ (P055p Kermt)
|
de jongens lopen op stelten (stok met voetplankje) [ZND 07 (1924)] || lopen [ZND 01 (1922)] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82]
I-9, III-1-2
|
19500 |
loper |
loper:
lypǝr (P055p Kermt)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|
18697 |
losse linnen halsboord |
slappe col (fr.):
sla.pə koͅl (P055p Kermt)
|
halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18699 |
losse manchet |
manchet:
məše͂ͅt (P055p Kermt)
|
manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33395 |
losse voerbak in de varkenswei |
trog:
[trog] (P055p Kermt),
varkensbak:
vɛrkǝs˱bak (P055p Kermt)
|
Gewoonlijk worden de varkens binnen gevoerd. Soms echter gebruikte men een losse voerbak voor buiten, in de varkenswei; over deze laatste bak gaat het in dit lemma. Zie voor de fonetische documentatie van (trog) het lemma "varkenstrog" (2.4.3). [N 5A, 61b]
I-6
|
33365 |
losse voerbak voor runderen |
koeienbak:
kø̄u̯bak (P055p Kermt),
koetrog:
kǫu̯trōx (P055p Kermt),
trog:
trǫx (P055p Kermt)
|
Een losse bak of kuip waarin men het voer aan de koeien voorzet. Bedoeld wordt een bak waar meer dan één rund uit eet (en soms ook drinkt). Waar deze draagbare en ouderwetse bak niet (meer) bekend is, werden benamingen voor de vaste voerbak opgegeven (krib, trog en hun samenstellingen). Oorspronkelijk diende de krib voor het droge voedsel voor runderen en paarden en de trog voor het natte voedsel voor de varkens, maar in de praktijk lopen de termen dooreen. Sommige opgaven betreffen mogelijk ook het vak voor één koe van de in vakken verdeelde voerbak. Vergelijk de lemmata "voer- en drinkgoot" (2.2.14) en "vaste voer- en drink- en voerbak, krib" (2.2.15). [N 5A, 37c; N 18, 130; monogr.]
I-6
|