32856 |
molshoop in het grasland |
molhoop:
(mv mǫlip)
mǫlűp (P055p Kermt),
molhoopje:
(mv mǫlipkǝs)
mǫlipkǝ (P055p Kermt),
molshoop:
mǫlshűp (P055p Kermt)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
17758 |
mond |
mond:
mont (P055p Kermt),
mûnd (P055p Kermt)
|
mond [RND], [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
17759 |
mond (spotnamen) |
muil:
mowl (P055p Kermt, ...
P055p Kermt)
|
muil (M.) [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
34207 |
mond- en klauwzeer |
muilziekte:
mø̄u̯ǝlzekdǝ (P055p Kermt)
|
Een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt dor een virus. De eerste verschijnselen zijn stijfheid, vermindering in de melk, hoge koorts, sterke speekselafscheiding. Daarna ontstaan er blaren op het slijmvlies van de mond en de tong, aan de spenen en tussen de klauwen. Ook inwendig kunnen blaren voorkomen. De grootste schade wordt veroorzaakt door allerlei bij- en naziekten zoals verwerpen bij drachtige dieren, zeer ernstige uierontstekingen, langdurige kreupelheden, klauwontstekingen en misvormingen van de klauwen, uitgebreide etteringen en longaandoeningen (Berns 1983, blz. 181). Zie ook het lemma ''mond- en klauwzeer'' in wbd I.3, blz. 484-486. De gegevens van A 48A, 21 zijn verwerkt in de aflevering over het kleinvee (wld I.12) in het lemma ''mond- en klauwzeer'' (1.1.7). [N 3A, 80a; monogr.]
I-11
|
22681 |
mondstuk |
embouchure (fr.):
amboechuur (P055p Kermt)
|
Hoe heet het mondstuk van een muziekinstrument; zet het bepalend lidwoord er voor, zodat het geslacht duidelijk wordt. [ZND 39 (1942)]
III-3-2
|
23222 |
monnik |
pater (lat.):
pāātər (P055p Kermt)
|
Monnik. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
19356 |
mopperen |
brommen:
brŏŏmə (P055p Kermt)
|
brommen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
23224 |
morgengebed |
morgengebed:
mêrəgəgəbet (P055p Kermt)
|
Morgengebed. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
20839 |
mosterd |
mosterd:
mōstərt (P055p Kermt)
|
mosterd [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
19587 |
mosterdpot |
mosterdkroeg:
£ is niet omgespeld
mōstərdkro͂ͅx (P055p Kermt)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|