id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
23307 | priestersteek met ronde luifel | pastoorshoed: pəstuwərshuət (Kermt) | priestersteek met ronde luifel [N 25 (1964)] III-3-3 |
22862 | prijzen (mv.) | prijzen: prɛ.is (Kermt) | prijzen (mv.) [RND] III-3-2 |
33740 | prikkeldraad | pikdraad: pękdrou̯ǝt (Kermt) | Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.] I-8 |
22356 | priktol | dop: dop (Kermt) | Hoe noemt men een dergelijk stuk speelgoed dat in bezeging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid? [priktol] [Lk 03 (1953)] III-3-2 |
21515 | proces-verbaal | proces-verbaal: zjə krècht ə prosēs vərbaol (Kermt) | Proces-verbaal. [ZND 05 (1924)] III-3-1 |
19272 | profiteren | gebruik maken: van de kans gebruik maken (Kermt), profiteren: van de okkaze profiteeren (Kermt) | Van de gelegenheid (occasie) profiteren. [ZND 40 (1942)] III-1-4 |
18190 | pronkveer op een hoed | hoedenpluim: [sic, ?-pluim (vgl. WNT hooipluim?)] hiplōͅym (Kermt), pluim: plowm, plejmkə (Kermt), plø͂əm (Kermt) | Pluim, pluimpje. [ZND 05 (1924)] || pronkveer op een hoed [N 25 (1964)] III-1-3 |
19676 | provisiekast, etenskast | schap: schaep (Kermt), sxāp (Kermt), sxāəp (Kermt) | een schaprade, schapraai (etenskast) [ZND 06 (1924)] || spinde [ZND 07 (1924)] || voorraad- of provisiekast [N 05A (1964)] III-2-1 |
18926 | prutsen | prutselen: prutselen aan het eten (Kermt) | prutsen: betekenis [ZND 40 (1942)] III-1-4 |
18908 | prutser | neuker: djeje zijt ne neeker (Kermt), prutselaar: ne prutseleer (Kermt) | prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)] III-1-4 |