e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kermt

Overzicht

Gevonden: 2604
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
biljet van vijfhonderd frank baard: ps. omgespeld volgens Frings. Boven de "lange a"(omgespeld: Å) staat nog een ~; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de "lange a"omgespeld.  nə bā~ət (Kermt) 500 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)] III-3-1
biljet van vijftig frank briefje van vijftig: ps. omgespeld volgens Frings.  brefkə va vēͅi̯əftex (Kermt) 50 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)] III-3-1
billen billen: belǝ (Kermt) Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112] I-11
binnenbeer binnenbeer: bęnǝbīǝr (Kermt) Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.] I-12
binnendeur tussen stal en schuur schuurdeur: [schuur]dēǝr (Kermt) De binnendeur tussen de stal en de schuur als die aan elkaar grenzen. De benamingen geven soms aan in welk deel van stal of schuur deze deur zich bevindt. Door deze deur wordt wel voer van de schuur naar de stal gebracht; ook kan men via deze deur binnenshuis tot in de schuur komen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen de lemmata "stal" (2.1.2) en "schuur" (3.1.1). [N 5A, 41c] I-6
binnendeur tussen woonhuis en stal middeldeur: medǝldēǝr (Kermt) De deur die vanuit het woonhuis toegang geeft tot de aangrenzende stal(len). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 32b] I-6
binnenshuismutsje voor bejaarde mannen kalot (<fr.): kəloͅt (Kermt) mutsje met opstaande wand en platte bovenkant, binnenshuis gedragen door bejaarde mannen {afb} [bonnegrekske, kalotje] [N 25 (1964)] III-1-3
binnenzak binnentas: bēͅnəteͅəs (Kermt) binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)] III-1-3
bit gebit: gǝbē.t (Kermt), toom: tūǝm (Kermt) IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.] I-10
bivakmuts bivakmuts: bivakmots (Kermt), wintermuts: we͂ntərmuəts (Kermt) bivakmuts, nauw om hoofd en hals sluitend wollen muts die alleen een deel van het gezicht onbedekt laat [N 25 (1964)] III-1-3