17774 |
scheen |
scheen:
scheejn (P055p Kermt)
|
De scheen (voorste deel van het been). [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
18402 |
scheermes |
schaars:
schas (P055p Kermt)
|
Scheermes [ZND 06 (1924)]
III-1-3
|
34587 |
schei |
scheien:
sxēǝ (P055p Kermt)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
33440 |
schelftakkenbossen, schelfhorden |
mutsems:
mi̯ǫtsǝm (P055p Kermt)
|
Boven op de beide balkenlagen van de schelf worden ter vorming van de zoldering (ter afdichting) takkenbossen gespreid. Het gebruik van takkenbossen is bij lange na niet algemeen. Een aantal benamingen die op de gebruikte takjes of roeden duiden, kunnen ook in gebruik zijn voor de schelfhorden als deze van takjes of roeden gevlochten worden. De schelfhorden bestaan uit gevlochten matten van twijgen of uit oude lappen stof. Om de afdichting te verbeteren wordt soms leem of stro gebruikt. [N 4A, 13c; N 4, 70]
I-6
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
sxèmərə (P055p Kermt)
|
schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25023 |
schemering, valavond |
schemer:
sxèmər (P055p Kermt)
|
schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
schenkel:
sxeͅ.ŋkəl (P055p Kermt)
|
schenkel [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
19564 |
schenkkan |
bierkaraf:
bīərkaraf (P055p Kermt),
karaf:
karaf (P055p Kermt),
waterkaraf:
weͅtərkaraf (P055p Kermt),
wijnkaraf:
wēͅiənkaraf (P055p Kermt)
|
karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26651 |
schepmeel |
stubmeel:
stø.pmeǝl (P055p Kermt)
|
De hoeveelheid meel die de molenaar mocht scheppen. In Belgisch Limburg maakten slechts weinig informanten onderscheid tussen stofmeel en schepmeel. De meeste molenaars telden beide samen, zodat ze één grotere hoeveelheid kregen die ze voor zichzelf mochten afhouden. De overkoepelende benaming was in zoɛn geval stubmeel. Het woordtype stubmeel komt behalve in dit lemma dan ook voor in het lemma ɛstuifmeel, stofmeelɛ.' [Vds 169; Jan 270; Coe 252; Grof 291]
II-3
|
18298 |
scheren |
scheren:
schēējərə (P055p Kermt)
|
scheren [inf.] [ZND 06 (1924)]
III-1-3
|