34050 |
stier |
duur:
dyǝr (P055p Kermt),
var:
vēr (P055p Kermt),
vē̜r (P055p Kermt)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
stejɛsəl (P055p Kermt)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
stibē.gls (P055p Kermt)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
30180 |
stijlvoetplaat |
grondplaai:
(mv)
grǫntplǫwǝ (P055p Kermt)
|
De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld]
II-9
|
34018 |
stilstaan |
hou:
hou̯ (P055p Kermt)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
19708 |
stoel |
stoel:
stul (P055p Kermt),
stūl (P055p Kermt)
|
stoel [ZND 07 (1924)] || Stoel waarin de molenaar zit wanneer hij met behulp van het groot rad molenstenen opheft. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [Vds 216; Jan 193]
II-3, III-2-1
|
21226 |
stoep |
stoep:
stup (P055p Kermt)
|
stoep [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
19857 |
stoep, trottoir |
stoep:
stup (P055p Kermt)
|
stoep [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
18775 |
stof |
stub:
steͅp (P055p Kermt)
|
stof [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
18357 |
stoffen pantoffel |
slof:
sloͅfə (P055p Kermt)
|
sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)]
III-1-3
|