id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21301 | boer | boer: bōēr (Kermt), būr (Kermt), labeurder: labērdǝr (Kermt) | boer [ZND 01 (1922)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.] I-6, III-3-1 |
22604 | boer in het kaartspel | gek: klaevərə gek (Kermt) | Boer: klaveren boer. [ZND 01 (1922)] III-3-2 |
33316 | boerderij, algemeen | boerderij: burdǝręi̯ (Kermt) | Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a] I-6 |
24123 | boerenzwaluw, zwaluw | zwalver: zwelver (Kermt), zwɛləvərs (Kermt) | zwaluw (mv.) [RND] || zwaluw, boerenzwaluw III-4-1 |
21309 | boerin | boerin: buren (Kermt) | [L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.] I-6 |
18209 | boezeroen | kiel: kiel (Kermt) | boezeroen [ZND 01 (1922)] III-1-3 |
34655 | bok van het rijtuig | voorplacht: vēǝrploxt (Kermt) | Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als ge√Ømproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.] I-13 |
18410 | bolhoed: algemeen | bolhoed: bolhūət (Kermt), bo͂ͅlhuət (Kermt), bolhoedje: bolhitžə (Kermt) | bolhoed [N 25 (1964)] III-1-3 |
18412 | bolhoed: spotnamen | hondskot: hondskot (Kermt), pispot: pispot (Kermt) | bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)] III-1-3 |
32322 | bomgat, spongat | bomgat: bomgǭt (Kermt) | De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.] II-12 |