21442 |
vleien |
fillefooien:
fillefoeë (P164p Kermt)
|
Flikflooien. [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
19127 |
vleier |
flikkeflooier:
Nieje noets va me leejeven wil ich zoene flikefloojer an men zej! zingen de boerendochters schimpend op de "kale Hasselaren".
flikəfloojər (P055p Kermt)
|
Flikflooien. [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
34380 |
vleiwoord tot de zogende zeug |
kuus, kuus:
kuš, kuš (P055p Kermt)
|
Een vleiwoord roepen tot de zogende zeug om deze gerust te stellen. In plaats van roepen kan men strelen, met de emmer rammelen, de zeug krabben, klakkende of smakkende geluiden maken met de tong. [N 19, 11c]
I-12
|
34348 |
vlekziekte |
brand:
brant (P055p Kermt)
|
Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.]
I-12
|
33141 |
vleugels in de wanmolen |
alpen:
a.lǝpǝ (P055p Kermt)
|
De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
33986 |
vliegennet |
vliegennet:
vligǝnęt (P055p Kermt)
|
Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a]
I-10
|
24392 |
vlinder |
pepel:
pi.pəl (P055p Kermt)
|
vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
18701 |
vlinderdasje |
noeudje (<fr.):
nø(kə) (P055p Kermt, ...
P055p Kermt)
|
vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24396 |
vlo (enk.) |
vlo:
vlōj (P055p Kermt)
|
vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
vlooi:
vlōj (P055p Kermt)
|
vlo (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|