18621 |
zwarte muts? |
goede kornet (<fr.):
goj kərneͅt (P055p Kermt),
kornet (<fr.):
kərneͅt (P055p Kermt)
|
muts, zwarte ~ {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24865 |
zwarte nachtschade |
bernage:
bǝrnas (P055p Kermt)
|
Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.]
I-5
|
28598 |
zwavelkaart |
kaart:
kã.t (P055p Kermt)
|
Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
19541 |
zwavelstok |
zwavelstek:
zwāvəlsteͅk (P055p Kermt)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33995 |
zweep |
smet:
smęt (P055p Kermt),
zweep:
zweep (P055p Kermt)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
34214 |
zweep van de koeherder |
klets:
klęts (P055p Kermt),
smet:
smęt (P055p Kermt),
zweep:
zwīp (P055p Kermt)
|
Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146]
I-11
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
z(w)Eme (P055p Kermt),
zwɛmə (P055p Kermt)
|
zwemmen [GTRP (1980-1995)], [RND]
III-3-2
|
26367 |
zwengel |
zwong:
zwoŋ (P055p Kermt)
|
De zwengel van de winde waarmee wendsluizen gewoonlijk worden opengedraaid. [Vds 50]
II-3
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
koppel:
kǫpǝl (P055p Kermt)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
18045 |
zweren, etteren |
zweren:
zweejrə (P055p Kermt)
|
etteren [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|