e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kermt

Overzicht

Gevonden: 2604
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte muts? goede kornet (<fr.): goj kərneͅt (Kermt), kornet (<fr.): kərneͅt (Kermt) muts, zwarte ~ {afb} [N 25 (1964)] III-1-3
zwarte nachtschade bernage: bǝrnas (Kermt) Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.] I-5
zwavelkaart kaart: kã.t (Kermt) Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.] II-6
zwavelstok zwavelstek: zwāvəlsteͅk (Kermt) zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1
zweep smet: smęt (Kermt), zweep: zweep (Kermt) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zweep van de koeherder klets: klęts (Kermt), smet: smęt (Kermt), zweep: zwīp (Kermt) Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146] I-11
zwemmen zwemmen: z(w)Eme (Kermt), zwɛmə (Kermt) zwemmen [GTRP (1980-1995)], [RND] III-3-2
zwengel zwong: zwoŋ (Kermt) De zwengel van de winde waarmee wendsluizen gewoonlijk worden opengedraaid. [Vds 50] II-3
zwenghout, spoorstok koppel: kǫpǝl (Kermt) Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.] I-2
zweren, etteren zweren: zweejrə (Kermt) etteren [ZND 01 (1922)] III-1-2