18099 |
breuk |
breuk:
breek (P055p Kermt)
|
breuk [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
21250 |
brief |
brief:
briejf (P055p Kermt),
brî.f (P055p Kermt)
|
brief [RND], [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
33840 |
briesen |
briesen:
brisǝ (P055p Kermt),
pruisen:
prǭǝ.sǝ (P055p Kermt)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brii̯ǝ (P055p Kermt),
brīǝ (P055p Kermt)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
klok:
klǭǝk (P055p Kermt)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
20216 |
broeder |
broeder:
brīer (P055p Kermt),
broedertje:
heejə git op school bè də brirkəs (P055p Kermt)
|
Broeder. [ZND 01 (1922)] || Broeder: hij gaat naar school bij de broeders. [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
34505 |
broedse kip die men niet wil laten broeden |
broedkarige hen:
brutkǫrǝgǝ hen (P055p Kermt)
|
[N 19, 43b]
I-12
|
34503 |
broedziek |
broedkarig:
brudkǫrǝx (P055p Kermt)
|
Gezegd van een kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [JG 1a, 1b, 2c; S 5; monogr.]
I-12
|
18744 |
broek |
achterlap:
achterlap (P055p Kermt),
broek:
brok (P055p Kermt)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
18540 |
broek met split |
fluitjesbroek:
flētjəsbrōͅk (P055p Kermt)
|
broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|