33873 |
drachtige merrie |
vol:
vǫ.l (P055p Kermt)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
ringen/randen:
reͅŋ (P055p Kermt)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (P055p Kermt)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
21153 |
dreef |
dreef:
dreejf (P055p Kermt)
|
dreef [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
34094 |
driespeen |
scheve uier:
sxēvǝn ē̜i̯ǝr (P055p Kermt),
één valse deem:
īŋ vālsǝ dęm (P055p Kermt)
|
Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Het is niet altijd goed aan te geven of de benamingen duiden op de koeuier met deze afwijking of op de koe met een dergelijke koeuier. [N 3A, 66] || Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Sommige woordtypen kunnen duiden op een koe die een uier met drie spenen heeft. [N 3A, 117]
I-11
|
18650 |
driesteek |
pastoorhoed:
pəstuwərhuət (P055p Kermt)
|
steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18866 |
driftig |
driftig:
driftich (P055p Kermt)
|
driftig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
22655 |
drijftol |
dop:
dŏp (P055p Kermt),
kokkerel:
kokkerel (P055p Kermt)
|
Drijftol. [ZND 01 (1922)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
19575 |
drinkbeker |
bierpot:
bīərpoͅt (P055p Kermt)
|
drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34333 |
drinken bij de zeug |
smetsen:
smętsǝ (P055p Kermt)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|