18620 |
gebreide wollen muts |
wollen kindermet:
wolə kengərmeͅt (P055p Kermt),
wollen met:
wolə meͅt (P055p Kermt),
wollen muts:
woͅlə moͅəts (P055p Kermt)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18144 |
gebrekkig |
gebrekkig:
nə gəbrekigən aa man (P055p Kermt)
|
gebrekkig [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
22436 |
gebruik |
gebruik:
gəbrêk (P055p Kermt)
|
Gebruik. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
18916 |
gedwee |
gedwee:
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
gedwiej (P055p Kermt)
|
gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
korenvos:
korenvos (P055p Kermt)
|
geelgors
III-4-1
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
geejl verəf (P055p Kermt)
|
de geelzucht [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
29054 |
geer |
geer:
gīr (P055p Kermt)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
32746 |
geerakker |
korthoek:
kǫthok (P055p Kermt)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
33705 |
gegraven waterloop |
graaf:
grē̜f (P055p Kermt),
rigole:
regǫl (P055p Kermt)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
gəhöcht (P055p Kermt)
|
gehucht [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|