24389 |
huisvlieg, vlieg |
huisvlieg:
in notatie van Pieter G.
housvliech (P055p Kermt)
|
vlieg, huis— [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
33609 |
huisweide |
bleek:
blēk (P055p Kermt),
groes:
grūəs (P055p Kermt)
|
I-7
|
17997 |
huiveren |
huiveren:
hêvərə (P055p Kermt)
|
huiveren [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
17959 |
hurken |
(zich) hurken:
Weinig gebruikt
hêrkə (P055p Kermt)
|
hurken [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
19886 |
huurhuis |
gehuurd huis:
gəhiert hous (P055p Kermt)
|
huurhuis [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
20429 |
huwelijk |
huwelijk:
huuwəlek (P055p Kermt),
trouw, de -:
wordt meer gebruikt dan "huwelijk
trouw (P055p Kermt)
|
huwelijk [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
18639 |
ijsmuts |
ijsmuts:
eͅijəsmoͅəts (P055p Kermt)
|
ijsmuts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
31623 |
ijsnagels |
ijsnagels:
ē̜snā.gǝls (P055p Kermt)
|
Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.]
II-11
|
25154 |
ijspegel |
ijspin:
ēͅijəspenə (mv.) (P055p Kermt),
ijstap:
ēͅiesteͅp (mv.) (P055p Kermt)
|
ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
hēͅizəl (P055p Kermt)
|
ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|