18575 |
mannenondergoed |
mansluiondergoed:
mansluu ongergood (L298p Kessel)
|
Ondergoed voor mannen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
23428 |
maria-altaar |
maria-altaar:
maria-altaar (L298p Kessel)
|
Het (zij)altaar dat toegewijd is aan O.L. Vrouw en waarop of waarboven haar beeltenis prijkt [Maria-altaar]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23240 |
maria-hemelvaart |
maria-hemelvaart:
maria hemelvaart (L298p Kessel)
|
15 augustus, Maria Hemelvaart [O.L. Vrouw Kruidwis, eerste Lievevrouw(endag), Hoge Lievevrouw, Vroege Lievevrouw, O.L. Vrouw kroedwien]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23818 |
maria-lichtmis |
maria-lichtmis:
maria lichmès (L298p Kessel)
|
2 februari, Maria Lichtmis, de dag waarop in de kerk kaarsen gewijd worden [Maria-Littemis]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23396 |
mariabeeld |
mariabeeld:
mariabeeld (L298p Kessel, ...
L298p Kessel)
|
Een beeld van Maria met of zonder het kind Jezus op de arm. [N 96B (1989)] || Een beeld van Maria, de moeder van Jezus [Moeder Gods, Moeder Godes, Lievevrouwenbeeld, Mariabeeld?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21271 |
markt |
markt:
mâêrt (L298p Kessel)
|
markt [RND]
III-3-1
|
24945 |
marmer |
marmer:
marmer (L298p Kessel)
|
marmer [SGV (1914)]
III-4-4
|
24350 |
marter |
marter:
maartel (L298p Kessel),
maarter (L298p Kessel)
|
marter [SGV (1914)]
III-4-2
|
22440 |
masker |
mommegezicht:
mommegezicht (L298p Kessel)
|
masker [SGV (1914)]
III-3-2
|
33044 |
mathaak |
pik:
pek (L298p Kessel),
pęk (L298p Kessel)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|