20482 |
nicht |
nicht:
nicht (L298p Kessel),
neen
nich (L298p Kessel)
|
nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25172 |
nieuwe maan |
donkere maan:
donker moan (L298p Kessel)
|
maan [donkere ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
22319 |
nieuwjaar |
nieuwjaar:
niejjaor (L298p Kessel)
|
1 januari, de eerste dag van het nieuwe jaar [ni-jjaor]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
19052 |
nieuws |
nieuws:
nīēts (L298p Kessel)
|
nieuws [SGV (1914)]
III-3-1
|
19010 |
nieuwsgierig |
nieuwsgierig:
niesjiërig (L298p Kessel),
nīēsjierig (L298p Kessel)
|
nieuwsgierig [SGV (1914)] || nieuwsgierig, benieuwd: die vrouw is erg - [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
18020 |
niezen |
niezen:
neeze (L298p Kessel)
|
niezen, proesten [SGV (1914)]
III-1-2
|
18122 |
nijdnagel |
spleetnagel:
spleetnagel (L298p Kessel)
|
Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van een vinger? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel). [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
21401 |
niks waard |
niks waard:
wêrd (L298p Kessel)
|
waard (dat is niets ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
20401 |
noemen |
noemen:
neume (L298p Kessel, ...
L298p Kessel,
L298p Kessel),
met accent é ú op e en u
nēūmə (L298p Kessel)
|
noemen, een naam geven [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
30213 |
nok |
vorst:
vǫrs (L298p Kessel)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|